Vandaag vormen de eerste lezing en het Evangelie een soort tandem. Twee totaal verschillende verhalen, maar wel met dezelfde strekking; “Wat is het belangrijkste bezit voor een mens?” Allereerst komt koning Salomon aan het woord. Deze koning, die in het Oude Testament wordt omschreven als de rijkste koning van de hele Bijbelse geschiedenis, deze koning stelt dat heel die rijkdom niets is, vergeleken met het hebben van -de wijsheid-. En de wijsheid waarover de heilige Schrift spreekt, dat is niet een of andere vorm van geleerdheid, niet per sé voor de bollebozen of de wetenschappers; in de Bijbel heet iemand wijs, als hij of zij de wereld weet te zien en te beoordelen vanuit Gods bedoelingen; vanuit het perspectief van God. Want voor een gelovige is God almachtig en oneindig groot. En een wijs iemand, iemand die Gods bedoelingen kent, deelt als het ware in de grootheid van God. En dat, zegt de rijke koning Salomon, dat overstijgt alles wat voor ons tijdelijke aardse leven zo belangrijk schijnt. Wijsheid dus; weten wat God met ons wil, dat is het belangrijkste wat er is.
En dan komt de rijke jongeling ten tonele. Jezus heeft kennelijk al naam gemaakt in de omgeving, want de mensen komen op Hem af, met de grootst mogelijke vragen. Ze zien Jezus duidelijk als een wijze. “Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?” Het is, met andere woorden, ongeveer dezelfde vraag die we eerder al stelden; “Wat is het belangrijkste bezit voor een mens?” En dan volgen eerst de basale regels zoals die gelden vanuit de Tien Geboden. Goed doen, niet doden, niet stelen enzovoorts. Het zijn de gewone dingen die wij zelf ook wel begrijpen en waar de meesten van ons zich ook wel aan proberen te houden. Ook de rijke jongeling kan met de hand op het hart zeggen dat hij de Tien Geboden heeft onderhouden. Maar dan komt de grote schok; Jezus kijkt de jongeman liefdevol aan want Hij heeft met hem te doen. “Ga verkopen wat je bezit, geef het de armen en kom dan terug om Mij te volgen”. Het is een dramatisch moment in het Evangelie, want hier wordt het akelig stil. “De rijke jongeling slaat de blik neer en gaat heen”. Verder horen we niets meer van hem. Jezus richt zich tot zijn leerlingen die ook flink geschrokken zijn, en tot ons. Hij doet er nog een schepje bovenop; “Ja, voor een rijke is het moeilijker om in het Rijk van God te komen dan voor een kameel door het oog van een naald te gaan”. “Pffff….. Wie van ons kan dan gered worden?”: dat zouden we ook aan elkaar kunnen vragen?
Als we dit alles serieus nemen, en dat moeten we zeker wel doen, dan zouden we er een zwaar hoofd van kunnen krijgen en dat is natuurlijk niet de bedoeling. Althans, het is niet de bedoeling van Jezus, dat we er een zwaar hoofd van krijgen. De bedoeling van Jezus is dat we tot bekering, tot omkeer, komen. En die bedoeling klinkt mee in het woord waarmee Hij afsluit; “Voor God is alles mogelijk”. Dat is de kern van de hele boodschap; God is de alpha en de omega, het begin en het einde, het alles en het niets. Niet jij maakt je leven, met of zonder rijkdom; je krijgt het van Hem.
Het Evangelie van vandaag kan voor velen een harde les lijken. Voor de jongeling was de les kennelijk te hard. Hij vergat zijn vraag naar het eeuwige leven en keerde ontdaan terug naar zijn bezittingen. Hoe is dat voor ons? Keren wij straks ook ontdaan terug naar ons bezit, of durven we ons te laten raken? Wij moeten daarbij niet de fout maken om dit Evangelie te lezen als een simpele aanklacht tegen iedereen die rijk is, want de rijkdom zelf is niet het probleem. Het is de manier waarop je ermee om gaat. De goede manier is dat je er, om te beginnen, dankbaar voor bent. Dat je beseft dat je het gekregen hebt van de Gever van alle goeds, dat je er goede dingen mee doet en dat je anderen laat delen in je rijkdom. De slechte manier, en dat is de manier waartoe velen vandaag helaas vervallen, de slechte manier is, dat je slaaf wordt van je bezittingen. Als je niet kunt geloven dat God jouw leven draagt, dat Hij je het eeuwige leven zal geven, dan is het logische gevolg dat je zelf dat eeuwige leven probeert te maken; hier en nu. Maar daar heb je dan wel ontzettend veel geld voor nodig. Want zelf een paradijs bouwen? Nou, dat kost wat. Hoeveel huwelijken zijn er niet op de klippen gelopen door dit principe? Manlief, met maar één doel voor ogen; “Zoveel mogelijk geld verdienen, voor het grootst mogelijke huis, met de duurste auto en de meest exotische vakanties, of wat voor andere hebbe-dingen dan ook’. In de zestiger jaren had Conny van den Bosch hier al een prachtig liedje over dat altijd in mijn hoofd is blijven zitten;
“Een paleis met gouden muren, dat wordt nog ooit mijn huis, koningin van alle buren, maar de koning is nooit thuis”.
Zo gaat het hier in één van de rijkste gebieden van de wereld die God vergeten is; er is altijd geld te weinig! Te weinig geld voor gezondheidszorg, te weinig geld voor verslavingszorg, te weinig voor politie, te weinig voor onderwijs, te weinig voor de jeugdhulpverlening, te weinig voor kinderopvang, te weinig voor de bouw, te weinig voor de energietransitie, te weinig…..eigenlijk voor alles. En de koning en de koningin zijn nooit meer thuis.
Loskomen van je zorgelijke bezitsdrang, meer vertrouwen op God, dat Hij je, op Zijn tijd, zal geven wat je nodig hebt. Dat is de boodschap die we vandaag mogen meenemen. Overgave aan God. Hij is altijd thuis….en het kost niets. Amen.
Vandaag wil ik mijn overweging beginnen met een kleine anekdote over mijn moeder. Mijn moeder was geen klein vrouwtje; niet van gestalte en ook niet van geest. Als moeder van 4 kleine kinderen kwam eerst haar man plotseling te overlijden, waarna, in de hectiek van –het-er-alleen-voor-staan, haar jongste dochtertje voor de deur van haar huis werd doodgereden. Ze heeft het een en ander meegemaakt dus, maar ze is altijd fier overeind gebleven, zeker ook dankzij haar geloof. Hoewel onze moeder ons heus niet opjutte om desnoods de ellebogen te gebruiken; vond ze het wel belangrijk dat we iets bereikten in het leven, zo dat ze trots op ons kon zijn. En soms was ze een echte flapuit. Toen ik op de diakenopleiding zat in het St. Janscentrum in den Bosch en de aanstelling tot subdiaken mocht ontvangen, zaten we naderhand bij de koffie naast iemand met een wit boordje. “En gij”, zei mijn moeder op zijn plat-Brabants tegen, nota bene de rector van het seminarie, “bende gij ook al iets?” Want natuurlijk zag ze wel aan dat witte boordje dat hij “ook al iets moest zijn”. Helaas heeft ze mijn wijding niet meer mee mogen maken, anders had ze zelf kunnen zien dat ik “iets geworden ben”. Nee, bij mijn moeder zat dat heus allemaal niet zo diep, maar toch raakt het wel aan het thema, zou je kunnen zeggen, van de lezingen van vandaag.
Jaloezie, na-ijver en eerzucht; ze vormen een krachtige dynamiek in al onze menselijke relaties, en in zijn oervorm vinden we ze dan ook al terug bij Adam en Eva. Want wat is de reden dat Eva naar de verboden vrucht grijpt? Juist; Eva kan zich niet schikken in iets of iemand die haar een beperking zou opleggen. Aangemoedigd door de duivel; “Je zult helemaal niet sterven, je zult gelijk worden aan God”, geeft zij ruimte aan haar jaloezie. En daar waar de innerlijke relatie met God verstoord raakt, beginnen ook meteen de problemen met de onderlinge relaties, zo blijkt. Want vanaf dat moment verbergen Adam en Eva hun aanvankelijke onschuld voor elkaar. Jacobus zegt het onomwonden in de tweede lezing; “Waar komen bij u die vechtpartijen en ruzies vandaan? Toch alleen van uw eigen hartstochten die u niet met rust laten”. En we zullen het allemaal onmiddellijk kunnen beamen; waar komt heel veel van onze onderlinge ellende vandaan? Niet van het feit dat we, op welke manier dan ook, iets tekort komen. Nee, onze onderlinge onvrede en ruzies komen vooral voort uit onze hartstochten; dat we toch altijd maar meer willen hebben, of beter zijn, of belangrijker dan een ander. Dat we het niet kunnen verkroppen dat een ander het ogenschijnlijk beter treft dan wij. Jezus heeft zo wat te stellen met zijn vrienden. Vorige week hoorden we Jezus voor de eerste keer zeggen dat Zijn manier van leven Hem naar de dood zou leiden, maar ook…… dat Hij in Gods glorie zou verrijzen. Petrus, die Hem nota bene net daarvoor nog “Messias of Christus” genoemd had, hoorde alleen het eerste deel; dat Jezus zou sterven. Dat Hij ook nog zou verrijzen dat kwam helemaal niet binnen, verblind als Hij was door zijn eigen wens-beeld van de Christus; een grote, succesvolle koning, in alle pracht en praal, en Petrus zelf dan naast Hem op de troon. “Ga weg Satan, jij laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door God”; dat was de harde les voor Petrus. Vandaag herhaalt Jezus Zijn woorden; dat Hij zou sterven, maar na drie dagen weer opstaan. Ook nu krijgt Hij geen gehoor. Wijs geworden door de les aan Petrus, durven ze Hem maar beter niets meer te vragen, maar ondertussen blijken ze wel weer bezig te zijn met de vraag; ‘wie wel de grootste is’. Precies het tegenovergestelde van de missie die Jezus in deze wereld heeft. Wat is dan die missie? zult u misschien vragen. Voor zover ik het begrijp is de missie van Jezus dat wij mensen onze relatie met God herstellen. Dat wij onze plek kennen en erkennen tegenover Hem die groter en liefdevoller is dan alles wat wij ons kunnen voorstellen. Dat ons kleinmenselijk gezever over ‘wie wel de grootste zal zijn’, volstrekt belachelijk is in het licht van Gods grootheid; het belang dat Hij aan ieder van ons hecht en de liefde die Hij voor ons heeft. Zoveel liefde, dat Hij Zijn goddelijke leven aan ons geeft. Wie oren heeft hij hore, wie ogen heeft hij kijke.
“Toen zette Hij zich neer”, zo staat er plechtig in het Evangelie. Wij zouden zeggen; “Toen ging Hij er eens goed voor zitten”. Nu had Hij zijn leerlingen toch wel iets heel belangrijks te vertellen! Hij neemt een kind en zet dat in hun midden. Maar om te begrijpen wat hier gebeurt moeten we ons wel proberen in te leven in de betekenis van een kind, in de tijd van Jezus. Een kind stond helemaal onderaan de sociale ladder. Een kind betekende zo goed als niets. Het had niets in te brengen, er was niets van te verwachten en het telde dus niet mee in de grote mensenwereld. Maar juist dat kind zet Jezus in hun midden als voorbeeld als het gaat over belangrijk zijn. Waarom een kind? Om twee redenen. Allereerst is een kind in staat om zonder berekening te leven en helemaal op te gaan in de blijdschap van het moment. Het heeft geen besef van; “had ik maar zus of zo, of zal ik straks dit of dat…”. Geen gevoel van mislukt te zijn en ook geen idee van een grootse carrière. Het kind is….doodgewoon in de ruimte en de tijd die het krijgt. Eenvoudig dankbaar met wat is. Ten tweede stelt Jezus het kind als voorbeeld voor al die mensen die in de ogen van de wereld niet meetellen; de rechtelozen, vluchtelingen, armen, gehandicapten, werkelozen; al die mensen die in onze ogen misschien “minder” lijken. Weet dat ze voor God geenszins minder zijn en dat we door hen op te nemen, als het ware Hem zelf opnemen, dat aan onze waardering voor hen, onze waardering voor God zelf af te lezen valt. Ook zij zijn immers Zijn geliefde kinderen. “Maar ja”, zult u zeggen. “Ik ben geen kind, ik ben geen vluchteling ik ben niet arm. Ik ben rijk (wij zijn hier allemaal rijk) ik ben vader of moeder of pastoor of directeur of politiek leider, ik heb toch verantwoordelijkheden? Ik kan mij toch niet als een kind gedragen?” Dat is natuurlijk ook zo. Maar waar het om gaat is dat je je bewust bent van het feit dat elke positie die je ook maar bekleden kunt in deze wereld, je gegeven is. Dat, hoe groot en hoe belangrijk je ook bent in het dagelijks bestel, dat je toch altijd een kind van de Ene Vader blijft en broer of zus van elke andere medemens. Dat je je voor God niet groter hoeft voor te doen dan je bent en dat jij nooit voor Hem kunt doen wat Hij voor jou gedaan heeft. “Bende gij ook al iets?” Nou, In Zijn ogen….in elk geval! Amen.
Ware het niet dat ik mij gesteund voelde door niet de minste Bijbelse figuren, zoals Job en de ongelovige, maar ook heilige apostel Thomas, dan zou ik er wel voor waken om te zeggen wat ik nu ga zeggen. Ik vertel het u toch omdat ik het vermoeden heb dat er nogal wat mensen zijn, die zich in mijn woorden zullen herkennen en daarmee hopelijk steun vinden in hun zoeken. De wonderen van Jezus, waarvan wij ook vandaag weer horen, zijn lange tijd voor mij het bewijs geweest dat het allemaal niet waar is; fictie, Jezus is een verzonnen verhaal. Een goed verhaal, maar een verzonnen verhaal. “Ik heb nog nooit zoiets gezien, het kan niet, en dus bestaat het niet”. Wel als de verhalen uitgelegd werden als zijnde symbolisch. Dan kon ik er wel wat mee. Maar letterlijk gebeurde wonderen; onmogelijk, dus onzin! En daarmee dus ook het centrale punt van ons geloof; de verrijzenis. “Bestaat gewoon niet!” Zodoende ben ik jarenlang verbonden gebleven met een christelijke gemeenschap waarin vooral de symbolische betekenis van Jezus opgeld deed. Daar kun je best een heleboel goeds van leren want tenslotte is alles wat Jezus doet, ook als het symbolisch uitgelegd wordt, van grote waarde.
Maar die wonderen? Ik heb jarenlang gezocht wat ik daar nou mee aan moest. Enerzijds kon het gewoon niet, anderzijds, als het enkel om een symbolische boodschap gaat, waarom schrijven ze het dan niet anders op? Zó, dat het ook voor de kritische geesten van vandaag aannemelijk is? Neem nou de wonderbare broodvermenigvuldiging. Toen ik er naar vroeg, werd mij uitgelegd dat het toch duidelijk moet zijn; “als we met zijn allen delen wat er teveel is, dan is er méér dan genoeg voor iedereen”. Dat is logisch, dat is begrijpelijk en daar kun je dan wel wat mee. Maar dan; Er staat er helemaal niet dat er één iemand was, die te veel had en dat ging delen! Nee, er staat dat er een jongen was die ook veel te weinig had; twee broden en twee vissen; veel te weinig voor 5000 man! Hoe goedbedoeld je daarmee ook aan het breken en delen gaat; het blijft veel te weinig voor 5000 man. Dus; er moet daar wel degelijk iets heel aparts gebeurd zijn, of het hele Evangelie is verzonnen. Eigenlijk is dat nog steeds de keuze waar ieder van ons voor staat; het Evangelie is verzonnen, of het is waar. Uiteraard ben ik tenslotte uitgekomen bij het laatste; het Evangelie moet waar zijn want de eerste leerlingen van Jezus zouden toch wel gek zijn om te sterven voor een verzonnen verhaal!
En toch nog één keer, die wonderen? Ik heb bij nogal wat gelovige mensen, priesters ook, proberen te ontfutselen, hoe ze daar nou echt zelf tegenaan keken. Niet wat de boeken zeiden, want dat wist ik wel, maar hoe ze het echt zelf zagen. En dan kreeg ik nogal wat ontwijkende antwoorden. Ook verwijten; dat ik niet goed geloofde en dat ik maar meer moest bidden en beter moest kijken. Het meest bevredigende antwoord tenslotte heb ik gevonden bij monseigneur Liessen, inmiddels de bisschop van Breda. Hij begreep mijn vraag. “Ja”, zei hij, “het is natuurlijk vreemd en lastig dat wij dezelfde wonderen zelf zo niet meemaken, maar stel nou dat God een bepaalde tijd en een bepaalde plaats heeft uitgekozen om Zich duidelijker te manifesteren? Dat zou toch kunnen?” En inderdaad. Eigenlijk leefde ik met een soort eis; de beproevingen door de duivel waaraan ook Jezus blootstond; “Verander dan die stenen eens in brood, zodat ik het zelf zie. Anders geloof ik niet”. “Zalig zij, die niet gezien en toch geloofd hebben”.
Ik wil nog wel aanvullen dat ik helemaal niet ongevoelig ben voor wonderen, maar dan zijn het de wonderen die elke dag om me heen gebeuren; de zon die er elke ochtend weer staat, de planeet aarde met zijn subtiele klimaat, die in dit woeste heelal overleeft en zoveel mensen al eeuwenlang van voedsel en leefruimte voorziet, de geboorte van een kind, enzovoorts, enzovoorts. Goedbeschouwd zijn het allemaal wonderen.
Tenslotte nog even terug naar het Evangelie. Allereerst laten de wonderen van Jezus zien dat God groter is dan alles waarvan wij denken dat het wel of niet kan. God doet wat Hij wil, niet wat wij denken dat mogelijk is. Daarom worden de wonderen in de Bijbel “tekenen”, genoemd. De zichtbare gebeurtenissen zijn een teken van de grootheid van God. Vandaag horen we over de een doofstomme. Dat zijn wij natuurlijk niet, dus zou de betekenis aan ons voorbij kunnen gaan. Maar toch gaat het ook over ons. De Evangelist schrijft uitdrukkelijk dat een en ander plaatsvindt in het gebied van de Dekapolis, ofwel -de Tien steden-. Het gaat om de Grieks-hellenistische cultuur, ofwel, vanuit het gelovige Jodendom gezien; het heidendom. Wij hoeven daarvoor niet ver te reizen. Als we hier één voet buiten de deur zetten staan we midden in de heidense Dekapolis. En, zoals wij zelf ook weten; in de drukte en de herrie van het huidige stadsleven, dreigt het woord van God volledig overstemd te worden. Dag in dag uit staan we bloot aan de meest malle fratsen die het stadsleven maar voort kan brengen, om van de gekte op TV nog maar te zwijgen. Het wordt ons op alle mogelijke manieren in de oren getoeterd. En hoe meer we van dat alles horen, hoe gemakkelijker we het allemaal –normaal- gaan vinden. Als we niet heel alert zijn, worden we straks ook zelf nog doof voor het woord van God. En daarom; Jezus neemt de doofstomme apart. Hij haalt hem weg uit de kakofonie van de stadsgeluiden. Dat doen wij ook. Wij komen hier samen in dit huis van stilte, waar we mogelijk nog iets van de stem van God kunnen herkennen. Het is alleen in die afzondering, in die stilte, dat Jezus de doofstomme tot gehoor kan brengen.
Het is bekend dat iemand die slecht hoort, vaak ook moeilijk kan praten. Logisch, want als je niet weet wat voor geluiden ergens bij horen, kun je ze natuurlijk ook moeilijk voortbrengen. Zo ook deze doofstomme. Eerst worden zijn oren geopend om te horen, daarna komt pas het spreken. Zo ook met het woord van God; pas als je jezelf ervoor hebt opengesteld, kun je van Hem leren spreken. Er gebeurt overigens nog wel iets opmerkelijks. Jezus raakt de tong van de stomme met speeksel aan. Het staat er niet, maar bedoeld zal toch zijn; Zijn eigen speeksel. Het is een heel fysieke aanraking en zeker nu met die corona, zullen velen ervan gruwen, maar de Amerikaanse bisschop Robbert Barron zegt dat Jezus zichzelf op deze manier “fysiek inplugt” in het leven van de doofstomme. En dat fysieke komen we natuurlijk meer tegen; in het doopsel, maar zo meteen ook in de Eucharistie. Want in de Heilige Hostie, in de Communie plugt Jezus Zijn eigen Lichaam in dat van ons, zo dat wij met Hem één lichaam worden. Zo samen verbonden in de ene Heer, die groter is dan ons hart en ons verstand. Mogen we, vanuit die overgave leren leven en spreken van Zijn grote daden. Amen.
Als we vandaag een titel of thema voor de viering zouden moeten bedenken, dan kwamen we uit bij “de herder met zijn schapen”, ofwel -leiderschap in het volk van God-. Het mag dan eeuwenlang een passend beeld geweest zijn; voor ons, kinderen van de zestiger jaren is dat beeld toch niet zonder complicaties. Want wij willen helemaal geen schapen meer zijn, die achter een herder aan sukkelen. Wij hebben zelf gestudeerd, we hebben geleerd een eigen mening te hebben en voor onszelf op te komen. En dat heeft voor velen dan ook zeker tot een breuk geleid met de pastoors die als herders van de kudde waren aangesteld en soms de wijsheid in pacht leken te hebben. Wij waren wars van autoriteit en zijn daar wellicht ook in doorgeschoten.
En ik kan het niet helpen, maar toen ik Jeremia net hoorde in de eerste lezing, moest ik meteen denken aan het seksueel misbruik in de kerk. “Wee de herders door wie de schapen van mijn kudden omkomen….”, Want ook al zou de helft maar waar zijn; wat is er de laatste decennia funester geweest voor de geloofwaardigheid van onze herders dan dat? Maar dat niet alleen. Er zijn helaas onder de priesters, die dus herder zouden moeten zijn, ook nogal wat mannen die leven alsof de heiligheid van hun wijding, hen zelf ook meteen heilig heeft gemaakt; alwetend en onaantastbaar. En dat is natuurlijk helemaal niet zo; de wijding is heilig, dat zeker wel! Degene die je vertegenwoordigt, Christus, die is heilig, maar als mens moet een priester nog wel laten zien in hoeverre hij een echte herder is. En lang niet elke priester heeft die gave als vanzelfsprekend. Dat kan ook niet en dat is ook niet zo erg als die priester maar eerlijk is naar zichzelf. Want zelfingenomen, afstandelijke priesters dat zijn in elk geval niet de herders die de Kerk toekomst geven. Maar het heeft natuurlijk geen pas om hier nu enkel onze priesters op de korrel te nemen; in ons doopsel zijn we immers allemaal opgeroepen om herder te zijn voor elkaar. En dan moeten we maar eens kijken hoe ver we daar zelf mee komen.
Afijn terug naar de lezingen; In de eerste lezing zien we dat God het er niet bij laat zitten, om de slechte herders te straffen. Nee, Hij vervolgt met een belofte; “Ik Zelf breng de overgebleven schapen bijeen”. Hij zal een afstammeling van David doen opstaan ……die met bekwaamheid regeert. En wij weten wie die afstammeling is. Jezus Christus, de Herder bij uitstek. Jezus heeft het beeld van de goede herder vaak gebruikt. Een goede herder.
De Amerikaanse bisschop Robert Barron zegt wat het is; een goede herder. Een goede herder gaat voorop, hij is tussen de schapen in en komt ze achterop. Als we goede herders willen zijn betekent dat dus; dat we voorop gaan, -dat we richting geven naar het echte leven. Leven met God. Dat we tussen de mensen in zijn; -dat we elkaar helpen om de lasten onderweg te dragen- en dat we achterop komen; -dat we mensen die uit de boot dreigen te vallen er weer bij halen-. Geen mens, geen priester, behalve Jezus, is perfect in alle drie deze facetten. De een zal meer een voorganger zijn, de ander meer een helper. Maar als we eerlijk zijn naar onszelf, dan kunnen we ons wellicht laten aanvullen op onze zwakke plekken en zo samen nog een heel eind komen.
Tenslotte; In het Evangelie laat Jezus zien dat een echte herder nooit vakantie heeft. Oh, ja, hij kan best eens even rusten, dat moet ook. Wij hebben een lichaam van God gekregen dat soms rust nodig heeft. Maar als het nodig is, zo leert Jezus ons, als mensen je ècht nodig hebben omdat ze verloren lopen, dan maak je daar tijd voor vrij. Een echte herder heeft geen CAO en de hemel een stukje openmaken is belangrijker dan vakantie vieren. De hemel een stukje open maken; dat is vakantie vieren. Amen.