Tweede zondag van de Advent 2022
Een paar weken geleden heb ik hier een preek gehouden waarvan nogal wat mensen behoorlijk geschrokken zijn. Iemand liep zelfs weg omdat die persoon het niet meer aan kon horen en dat is natuurlijk niet leuk. Niet leuk voor die persoon en ook niet leuk voor mij want je staat hier niet om mensen weg te jagen, maar om ze bij God te brengen, voor zover je daar als kleine mens iets in bij te dragen hebt. Maar goed, het kan niet alle dagen feest zijn. En dan wordt ik vandaag weer geconfronteerd met dit Evangelie dat nog zoveel harder klinkt, dan alles wat ik toen gezegd heb. Wij leven toe naar de geboorte van Jezus en je zou misschien verwachten dat dat toeleven een beetje gepaard gaat met de romantiek van het naderende einde van een zwangerschap. Enthousiaste verhalen over het schilderen of behangen van de babykamer, kleertjes kopen, bedje in orde brengen; kortom mooie beelden van jonge ouders die zich helemaal richten op het nieuwe leven dat gaat komen. Maar niets van dit alles. “Adderengebroed’, dat wordt ons twee weken van te voren nog toegeroepen. Ik moet zeggen dat het lang geleden is dat ik zo geworsteld heb met mijn preek. Want er worden zoveel vragen opgeroepen, waarbij ik het antwoord grotendeels schuldig moet blijven.
Die oproep tot bekering. Voor wie geldt die? En wat is het precies? Het gaat over ons, dat snap ik wel, anders hoeven we zo iets niet te lezen. Het gaat over ons, maar over mij? Waarvan moet ik mij dan bekeren? Doorgaans weet ik veel beter wat een ander verkeerd doet, dan wat ik zelf verkeerd doe, dus dat een ander zich moet bekeren, ja, dat wel, maar ik toch niet? Maar is dat wel de bekering waar het hier over gaat? Dat we geen fouten meer mogen maken? Is bekering niet veel meer iets van tot inkeer komen, dan vlekkeloos worden? Bekering tot vergeving van zonden. Dat betekent niet; bekering om heilig te worden, om nooit meer zonden te doen maar om eerlijk te zijn ten opzichte van wie je zelf werkelijk bent; ten dele een goed mens, maar ten dele ook echt een zondaar, een slappeling, die eigenlijk wel weet wat hij zou moeten doen, maar het niet doet; of die wel weet wat hij niet zou moeten doen, maar het toch doet. Ik herinner mij iemand van jaren geleden die zei dat hij de schuldbelijdenis in de kerk nooit meebad omdat hij nergens schuld aan had. Pff…. dan durf je wat te zeggen. Toch? En dan komen we toch wel in de buurt van dat prachtige Sacrament dat sinds het Tweede Vaticaans Concilie bijna teloor is gegaan; de biecht.
Ik heb voor mijn diakenwijding 20 jaar gewerkt met alcohol –en drugsverslaafden en één van de grote valkuilen voor die mensen is, dat zij de slinksheid ontwikkelen om bijna tot het einde toe, alles te ontkennen; “Nee ik ben niet verslaafd, ik drink echt niet te veel”. Alles doen ze om zichzelf en hun omgeving ervan te overtuigen dat het eigenlijk allemaal wel meevalt. En ondertussen besodemieteren zij zichzelf en anderen tot aan de rand van de afgrond. Zo vaak heb ik gezien wat een opluchting het gaf bij die mensen als ze eindelijk hun leugenachtige façade mochten laten vallen en hun eerlijke verhaal durfden te vertellen. Daarmee waren ze natuurlijk nog lang niet van hun verslaving verlost, maar het was wel een noodzakelijke begin van een omkeer en mogelijke genezing. En zoiets kan ook gebeuren in de biecht maar dan in veel sterkere mate. Wij mogen dan waarschijnlijk geen alcohol –of drugsverslaafden zijn; verslaafd aan een of andere manier van zondigheid zijn we allemaal. Want we zijn allemaal mensen die sterk aangetrokken worden door het aardse, door het wereldse, mensen die daar soms maar moeilijk weerstand aan kunnen bieden. Ontkennen dat we zondaars zijn, is veel erger en benauwender dan ons voor onze zonden te schamen en er spijt van te hebben. De biecht biedt ons een fantastische gelegenheid om in het reine te komen met onszelf en opluchting te vinden bij Hem die over alle vergeving gaat; bij God. Heel jammer dus dat zoveel katholieken van mening zijn dat de biecht is afgeschaft.
De volgende vraag; “Adderengebroed”, dat is nog eens een term om naar je hoofd geslingerd te krijgen. Het is natuurlijk een verwijzing naar de gemene slang in het Scheppingsverhaal; haar gebroed, slangen dus, net als die eerste slang. Johannes richt zich hierbij vooral tot de Farizeëen en Sadduceën, de leiders van het volk. Moeten wij, bisschoppen, priesters en diakens ons dat extra aantrekken? Of geldt het voor iedereen die bij zichzelf zegt; “Ik ben toch gedoopt, ik ben toch katholiek, ik ga toch naar de kerk, dus ik kom toch gewoon in de hemel?” Ik denk dat ieder van ons het antwoord zelf weet. En anders nog het volgende; “Brengt liever vruchten voort die passen bij bekering”. Dan kunnen wij ons nóg eens achter de oren krabben; “Welke vruchten breng ik dan voort die passen bij de waarachtige bekering tot christen?” Wij gaan ook die vraag niet voor elkaar beantwoorden want ieder van ons is uniek; ieder heeft dus ook een eigen antwoord. Maar laten we in elk geval proberen om die spanning niet weg te poetsen; enerzijds zijn we mensen die het goed bedoelen, oprecht proberen en goed doen, misschien zelfs, anderzijds weten we ook dat er voor een waarachtig christen altijd iets te verbeteren valt; geen van ons kan zich immers al “heilig” noemen.
En dan nog een vraag; “Ik doop u met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur? Wat is dat toch precies, dat doopsel met heilige Geest en met vuur? Het doopsel met water, dat is nog wel te begrijpen, dat gaat om schoonwassen, maar het doopsel met heilige Geest en met vuur? Zoals wel vaker kan ik wel de woorden herhalen die de Kerk daar allemaal bij zegt, maar dan weet ik het nog niet. Heilige Geest en vuur is, als je het mij vraagt, je leven totaal laten bezielen door Gods aanwezigheid. Maar ja, ik ben toch gedoopt met het doopsel van Christus met Heilige Geest en met vuur dus, maar ik kan nog lang niet zeggen dat mijn leven totaal bezield is door Gods aanwezigheid.
Dus, nogmaals, er zijn nog veel open eindjes bij dit Evangelie, maar drie conclusies kan ik wel trekken;
- 1) dat we er niet zijn met de constatering dat het met ons wel goed zit
omdat we toch katholiek zijn, veel bidden en netjes naar de kerk gaan
- 2) dat we geen heiligen hoeven te zijn maar dat we het wel moeten willen worden
- 3) dat wij als sluitstuk altijd mogen vertrouwen op Gods barmhartige liefde
en dat het kleine Jezuskind dat we mogen verwachten, daarvan het bewijs is. Amen.