Niet om de schepselen, maar om de Schepper. 6e zondag jaar C
Zoals u wellicht weet, is de vertaling van de Bijbel altijd een beetje problematisch geweest. De culturen en de talen waarin de eerste woorden op schrift zijn gesteld, zijn zo totaal verschillend met die van ons, dat sommige betekenissen gewoon verloren gaan, en daarom blijven geleerden maar studeren en vertalen en hertalen. Om vandaag wat dichter bij de eerste lezing te komen zouden we ons kunnen laten helpen door de Engelse vertaling. Daar staat niet; vervloekt degene die zich afkeert van de Heer, maar “vervloekt degene die met zijn hart niet bij de Heer blijft”. Het kan muggenzifterij lijken, maar mij helpt het. Want het gaat er natuurlijk niet om dat je mensen niet zou mogen vertrouwen; je echtgenoot, je beste vrienden. Natuurlijk wel! Maar je hart, het centrum van je doen en laten, de uiteindelijke kern van je beslissingen, die moet altijd bij God blijven liggen. Natuurlijk heb je als mens behoeften en mag je genieten van wat Gods Schepping heeft voortgebracht. Zo zijn wij toch geschapen? En daartoe heeft God ons de Schepping juist gegeven; niet om haar te verachten, maar om ervan te genieten en om al het goede van de schepping lief te hebben. Alleen; wij moeten niet de schepselen zelf tot hart van ons bestaan maken, wij moeten onze uiteindelijke vervulling niet zoeken in één van de schepselen of een heleboel van die schepselen, maar bij de Schepper zelf. Alles wat wij in de schepping tegenkomen immers, zelfs datgene wat wij tegenwoordig het allerbelangrijkste achten, onze gezondheid, is hoe dan ook, vergankelijk. De Schepper zelf echter, Hij die zo grenzeloos anders is en zo ver boven alles verheven, degene die Jesaja “de Heer” noemt; die Heer, onze God, Die is onvergankelijk.
Maar die God, de Heer van de Schepping zelf zien wij niet. Wat wij zien, is alleen datgene wat Hij voor ons geschapen heeft. Van alle eeuwigheid is het voor een mens dan ook heel verleidelijk geweest om niet verder te kijken dan de schepselen en zich aan die schepselen vast te klampen, en ze tot zijn bezit te maken. Net zo lang tot zich dat tegen hem keert, net zo lang tot dat hij geen bezit meer heeft, maar dat hij bezeten is……. van ….……wat alles wat hij nastreeft. Met andere woorden, tot hij zijn vrijheid verliest aan de schepselen die hij zo belangrijk acht; dat kan geld zijn of een partner of status of noem het maar op. Waar Jesaja toe oproept is dat wij ons altijd moeten realiseren dat God zelf achter alles staat waarvan we zeggen dat het van ons is. Zonder Hem zijn we niets, zonder Hem hebben we niets. En dat wij bij alle ups en de downs van ons leven, met ons hart bij de Heer blijven. Want zoals Jesaja het noemt; “Iemand die met zijn hart bij de Heer blijft is als een boom aan de rivier; de droogte, -de tegenspoed in het leven-, deert hem niet, want hij staat met zijn wortels in het water”. Iemand wiens hart niet bij de Schepper is, maar enkel bij Zijn schepselen, komt vroeg of laat bedrogen uit, want links- of rechtsom; ooit zal het hem allemaal ontvallen.
En eigenlijk draait het in het Evangelie om hetzelfde thema. Ook daar gaat het niet om het afwijzen van elk bezit, elk geluk en elke vorm van aards succes. Wat Jezus zegt is dat je gelukkig bent als je je hart niet verpand, als je je leven niet ophangt, aan het najagen van die zaken. Met andere woorden, als je jezelf geen slaaf maakt van de aardse tijdelijke wereld, of dat nou materieel of geestelijk is. De kern van de zaak is dat je met je hart bij God blijft, ook als dat ten koste zou gaan van sommige aardse, tijdelijke zaken, ook als dat ten koste zou gaan van je populariteit. Want tenslotte zijn het niet de aardse rijkdommen die blijven, maar het Rijk Gods.
En om aan te geven hoe coherent ons geloof is; uiteindelijk is datgene wat hier zowel door Jesaja als door Jezus gezegd wordt helemaal terug te voeren op de aloude Tien Woorden, ofwel de Tien Geboden, zoals we ze beter kennen. “Gij zult geen andere goden hebben ten koste van Mij. Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde. Gij zult u voor hen niet ter aarde buigen en hun geen goddelijke eer bewijzen want ik de Heer uw God ben een jaloerse God……….”. Het gaat hier natuurlijk niet over het verbod om beeldjes te maken, maar het gaat erom dat je niets boven je relatie met de ene God stelt, dat je Hem boven alles in het vizier houdt, dat niets in deze wereld voor jou belangrijker is dan je relatie met de God van eeuwigheid. Ik heb het al vaker gezegd; dat is niet omdat God het zo nodig heeft, maar opdat wij daarmee worden zoals onze Schepper ons bedoeld heeft; “Beeld van God”, zo zijn wij geschapen. Amen.