"Bende gij ook al iets?" 25ste zondag door het jaar. 2021
Vandaag wil ik mijn overweging beginnen met een kleine anekdote over mijn moeder. Mijn moeder was geen klein vrouwtje; niet van gestalte en ook niet van geest. Als moeder van 4 kleine kinderen kwam eerst haar man plotseling te overlijden, waarna, in de hectiek van –het-er-alleen-voor-staan, haar jongste dochtertje voor de deur van haar huis werd doodgereden. Ze heeft het een en ander meegemaakt dus, maar ze is altijd fier overeind gebleven, zeker ook dankzij haar geloof. Hoewel onze moeder ons heus niet opjutte om desnoods de ellebogen te gebruiken; vond ze het wel belangrijk dat we iets bereikten in het leven, zo dat ze trots op ons kon zijn. En soms was ze een echte flapuit. Toen ik op de diakenopleiding zat in het St. Janscentrum in den Bosch en de aanstelling tot subdiaken mocht ontvangen, zaten we naderhand bij de koffie naast iemand met een wit boordje. “En gij”, zei mijn moeder op zijn plat-Brabants tegen, nota bene de rector van het seminarie, “bende gij ook al iets?” Want natuurlijk zag ze wel aan dat witte boordje dat hij “ook al iets moest zijn”. Helaas heeft ze mijn wijding niet meer mee mogen maken, anders had ze zelf kunnen zien dat ik “iets geworden ben”. Nee, bij mijn moeder zat dat heus allemaal niet zo diep, maar toch raakt het wel aan het thema, zou je kunnen zeggen, van de lezingen van vandaag.
Jaloezie, na-ijver en eerzucht; ze vormen een krachtige dynamiek in al onze menselijke relaties, en in zijn oervorm vinden we ze dan ook al terug bij Adam en Eva. Want wat is de reden dat Eva naar de verboden vrucht grijpt? Juist; Eva kan zich niet schikken in iets of iemand die haar een beperking zou opleggen. Aangemoedigd door de duivel; “Je zult helemaal niet sterven, je zult gelijk worden aan God”, geeft zij ruimte aan haar jaloezie. En daar waar de innerlijke relatie met God verstoord raakt, beginnen ook meteen de problemen met de onderlinge relaties, zo blijkt. Want vanaf dat moment verbergen Adam en Eva hun aanvankelijke onschuld voor elkaar. Jacobus zegt het onomwonden in de tweede lezing; “Waar komen bij u die vechtpartijen en ruzies vandaan? Toch alleen van uw eigen hartstochten die u niet met rust laten”. En we zullen het allemaal onmiddellijk kunnen beamen; waar komt heel veel van onze onderlinge ellende vandaan? Niet van het feit dat we, op welke manier dan ook, iets tekort komen. Nee, onze onderlinge onvrede en ruzies komen vooral voort uit onze hartstochten; dat we toch altijd maar meer willen hebben, of beter zijn, of belangrijker dan een ander. Dat we het niet kunnen verkroppen dat een ander het ogenschijnlijk beter treft dan wij. Jezus heeft zo wat te stellen met zijn vrienden. Vorige week hoorden we Jezus voor de eerste keer zeggen dat Zijn manier van leven Hem naar de dood zou leiden, maar ook…… dat Hij in Gods glorie zou verrijzen. Petrus, die Hem nota bene net daarvoor nog “Messias of Christus” genoemd had, hoorde alleen het eerste deel; dat Jezus zou sterven. Dat Hij ook nog zou verrijzen dat kwam helemaal niet binnen, verblind als Hij was door zijn eigen wens-beeld van de Christus; een grote, succesvolle koning, in alle pracht en praal, en Petrus zelf dan naast Hem op de troon. “Ga weg Satan, jij laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door God”; dat was de harde les voor Petrus. Vandaag herhaalt Jezus Zijn woorden; dat Hij zou sterven, maar na drie dagen weer opstaan. Ook nu krijgt Hij geen gehoor. Wijs geworden door de les aan Petrus, durven ze Hem maar beter niets meer te vragen, maar ondertussen blijken ze wel weer bezig te zijn met de vraag; ‘wie wel de grootste is’. Precies het tegenovergestelde van de missie die Jezus in deze wereld heeft. Wat is dan die missie? zult u misschien vragen. Voor zover ik het begrijp is de missie van Jezus dat wij mensen onze relatie met God herstellen. Dat wij onze plek kennen en erkennen tegenover Hem die groter en liefdevoller is dan alles wat wij ons kunnen voorstellen. Dat ons kleinmenselijk gezever over ‘wie wel de grootste zal zijn’, volstrekt belachelijk is in het licht van Gods grootheid; het belang dat Hij aan ieder van ons hecht en de liefde die Hij voor ons heeft. Zoveel liefde, dat Hij Zijn goddelijke leven aan ons geeft. Wie oren heeft hij hore, wie ogen heeft hij kijke.
“Toen zette Hij zich neer”, zo staat er plechtig in het Evangelie. Wij zouden zeggen; “Toen ging Hij er eens goed voor zitten”. Nu had Hij zijn leerlingen toch wel iets heel belangrijks te vertellen! Hij neemt een kind en zet dat in hun midden. Maar om te begrijpen wat hier gebeurt moeten we ons wel proberen in te leven in de betekenis van een kind, in de tijd van Jezus. Een kind stond helemaal onderaan de sociale ladder. Een kind betekende zo goed als niets. Het had niets in te brengen, er was niets van te verwachten en het telde dus niet mee in de grote mensenwereld. Maar juist dat kind zet Jezus in hun midden als voorbeeld als het gaat over belangrijk zijn. Waarom een kind? Om twee redenen. Allereerst is een kind in staat om zonder berekening te leven en helemaal op te gaan in de blijdschap van het moment. Het heeft geen besef van; “had ik maar zus of zo, of zal ik straks dit of dat…”. Geen gevoel van mislukt te zijn en ook geen idee van een grootse carrière. Het kind is….doodgewoon in de ruimte en de tijd die het krijgt. Eenvoudig dankbaar met wat is. Ten tweede stelt Jezus het kind als voorbeeld voor al die mensen die in de ogen van de wereld niet meetellen; de rechtelozen, vluchtelingen, armen, gehandicapten, werkelozen; al die mensen die in onze ogen misschien “minder” lijken. Weet dat ze voor God geenszins minder zijn en dat we door hen op te nemen, als het ware Hem zelf opnemen, dat aan onze waardering voor hen, onze waardering voor God zelf af te lezen valt. Ook zij zijn immers Zijn geliefde kinderen. “Maar ja”, zult u zeggen. “Ik ben geen kind, ik ben geen vluchteling ik ben niet arm. Ik ben rijk (wij zijn hier allemaal rijk) ik ben vader of moeder of pastoor of directeur of politiek leider, ik heb toch verantwoordelijkheden? Ik kan mij toch niet als een kind gedragen?” Dat is natuurlijk ook zo. Maar waar het om gaat is dat je je bewust bent van het feit dat elke positie die je ook maar bekleden kunt in deze wereld, je gegeven is. Dat, hoe groot en hoe belangrijk je ook bent in het dagelijks bestel, dat je toch altijd een kind van de Ene Vader blijft en broer of zus van elke andere medemens. Dat je je voor God niet groter hoeft voor te doen dan je bent en dat jij nooit voor Hem kunt doen wat Hij voor jou gedaan heeft. “Bende gij ook al iets?” Nou, In Zijn ogen….in elk geval! Amen.