Groter dan ons hart

Pieter Raaijmakers

20 Januari 2019

3e zondag door het jaar C 2019

Nehemia 8,2-10, 1 Kor. 12, 12-30, Lucas 1, 1-4, 4,14-21

Van harte welkom hier in deze viering op de vooravond van de 3e zondag door het jaar. In onze tijd zit de kerk in een neergaande spiraal waar je bang van zou kunnen worden. Maar neergang en opbloei zijn van alle tijden. Dat horen we in de eerste lezing en ook wel in het Evangelie. Achter op ons boekje heeft de stichteres van de Ursulinen daar enkele wijze woorden over opgeschreven. In het jaar 1500 al. Dus toen kende men onze zorgen ook. Zij schrijft: “Als het koud wordt in de kerk, als de vurigheid verflauwt, blijft het vuur in kleine groepen bewaard om vandaaruit te zijner tijd weer uit te slaan en kerk en wereld opnieuw aan te steken”. Dat is ook mijn persoonlijke overtuiging. Een mens blijft altijd zoeken naar wat echt, wat waar en betrouwbaar is. En niemand is zo echt, waar en betrouwbaar als onze God aan ons geopenbaard door Jezus Christus. En daarom zal men ooit weer terugkeren bij Hem. Het vraagt wel aan ons dat wij het kleine pitje wat nog brand niet laten doven en laten zien wat waarachtig leven met Hem betekent. Daar waar wij ons misschien ook teveel hebben laten meeslepen met de waan van de dag, willen we samen onze schuld belijden.

Wellicht is het voor ons een beetje een moeilijk in te voelen verhaal, die eerste lezing, maar het gaat hier over het einde van de ballingschap van het joodse volk enkele honderden jaren voor Christus. Vele jaren lang is het volk naar Perzië gedeporteerd geweest en ondertussen is de tempel en alles wat het joodse volk dierbaar was, verwoest. Het kleine groepje ballingen dat terugkeert in Jerusalem, heeft in 70 jaar niet meer horen voorlezen uit de Thora, hun belangrijkste geschrift en nu dan eindelijk weer wel. Alleen niet meer in die prachtige tempel die ze kenden, maar op de puinhopen van wat het eens was. En dan beginnen ze te huilen van verdriet om alles wat verloren is gegaan. Verdriet en schuldgevoel ook om het loslaten van Gods Wet, Gods Thora. Want dat is een besef dat in sterk speelt in het jodendom; voor- en tegenspoed hebben altijd te maken met al dan niet gehoorzamen aan God. Maar Nehemia en Ezra spreken het volk moed in. “God geeft ons de kans op een nieuw begin, laten we niet treurig zijn om wat was, maar laten we dit nieuwe begin vieren”.

En dan zoveel honderden jaren later, Jezus in Nazareth. Opnieuw is het joodse geloof in een crisis beland. Het lijkt allemaal teveel buitenkant geworden, voornamelijk mooie woorden, uit lang vervlogen tijden. Het volk lijdt onder de Romeinse overheersing en het verlangt opnieuw naar bevrijding. En dan gaat Jezus, volgens zijn gewoonte naar de synagoge, precies zoals wij, gewoon elke week naar de kerk, en leest daar een stukje voor uit de oude joodse Schrift, net als Nehemia een paar honderd jaar eerder. En als Jezus klaar is met lezen houdt Hij zijn preek. Het is de kortste preek die ooit gehouden is. “Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan”. Met andere woorden: “Alles wat er aan hoop en geloof in de Thora, in de Wet staat dat ben Ik, dat doe Ik”. Het is het eerste openbare optreden van Jezus dat Lucas beschrijft. En dan laat Hij Jezus al meteen deze grote woorden zeggen: “Alles waar jullie van dromen, dat ben Ik”. Dat is natuurlijk wel heel apart en ongehoord, en na een eerste enthousiaste reactie volgt meteen de argwaan en de tegenstand. “Wie is Hij wel dat Hij zoiets durft te zeggen”. U zult daar volgende week over horen.

En wij 2000 jaar later. Hoe staan wij ervoor? Kunnen wij nog met zoveel enthousiasme reageren op het horen van onze christelijke Wet? Nee, de meeste mensen al lang niet meer die hebben de Kerk afgezworen “met al zijn regeltjes en wetten”, zoals dat dan gezegd wordt. Ondertussen heeft men zich wel met gemak onderworpen aan een veelvoud van regels die onze regering ons oplegt. Onder het kabinet Rutte, een voorvechter van de vrijheid toch, zijn er maar liefst 1000 nieuwe regels bijgekomen, las ik van de week. En dat moet ook wel. Want daar waar de christelijke wetten in de vergetelheid raken, daar waar bijvoorbeeld naastenliefde wordt vervangen door zakelijkheid, daar moet een maatschappij zich wel wapenen met nieuwe regels om niet helemaal tot chaos te vervallen. Helaas, onze Kerk is ook in ballingschap. De gebouwen staan er nog wel, maar ze raken leeg en koud. Wat hierbinnen gebeurt en wat dat met het dagelijkse leven te maken heeft, daar hebben de meeste mensen geen flauw idee meer van. Oh ja, als er iemand dood is dan heeft het nog wel iets om plechtig afscheid te nemen in zo’n mooi gebouw, maar voor de rest gaat het voor de meeste mensen nergens meer over. Helaas het is niet anders. Maar laten wij, net als Nehemia en Ezra, laten wij die -de Wet nog wel kennen-, om het maar met die Bijbelse woorden te zeggen, laten wij die Christus wel kennen, ons niet van de wijs brengen en het er ook maar bij laten zitten. Eens zullen nieuwe generaties blij zijn dat wij de Wet van God, dat wij het Lichaam van Christus zijn blijven eren. En we mogen dat doen in vertrouwen want God laat degenen die Hem oprecht zoeken nooit in de steek. Dat was bij Nehemia al niet, dat was bij Jezus niet, en dat is bij ons niet.

Wij kunnen niet bepalen wat anderen moeten geloven, wij weten niet of deze Kerk er over vijftig jaar nog staat, maar wij kunnen wèl met Jezus rechtop blijven staan in deze stormachtige tijd. Wij kunnen vooral, net als Jezus, heel dicht bij onszelf blijven en vertrouwen op de belofte van God aan Abraham, aan Isaac, aan Jacob aan Jezus en aan ons; “ Gij zijt Mijn Zoon of dochter in wie ik welbehagen heb”.

Amen.