Groter dan ons hart

Pieter Raaijmakers

6 Februari 2021

Niet bezeten van zorg. 5e zondag dhjr 2021

Job 7,1-4.6-7,  Ps. 147, 1 Kor. 9,16-19.22-23 Mc. 1,29-39.

De somberheid die vandaag spreekt uit het boek Job, lijkt veel op de krant van vandaag. Eén en al ellende; nog meer corona-zorgen lijken op ons af te komen, dreigende burn-out bij 80 procent van de jongeren, zedenmisdrijven alom, algoritmen die op een akelige manier grote bevolkingsgroepen beïnvloeden, klimaatproblemen, een overheid die op allerlei gebieden tekort lijkt te schieten, gemopper over het tempo en/of de manier van vaccineren en ga zo maar door. Onana de keeper van Ajax een heel jaar geschorst (al vind ik dat als Feyenoordsupporter natuurlijk niet zo heel erg). Een van de weinige dingen die de krant leuk noemt, is de komst van sneeuw en ijs. Maar ook daar zal niet iedereen even blij mee zijn.  

En wat een gigantische sprong dan, van de laatste zin uit het boek Job; “Nooit meer zal mijn blik het goede aanschouwen” naar de eerste van de psalm: “Hoe goed is het te zingen voor onze God, hoe heerlijk Hem onze lof te brengen”. Het valt voor een gemiddeld mensenhart niet mee denk ik, om dat zomaar te voltrekken; om midden in de ellende, God lof te brengen. Ik weet niet hoe andere mensen dat doen, maar als ik niet zou blijven bidden, als ik bij alles wat er in onze wereld en in mijn eigen leven gebeurt, God los zou laten, dan zou ik misschien ook wel wanhopig worden. Dezelfde Job van de eerste lezing is mij daarin tot een krachtig voorbeeld. Want we lezen hier dan wel een stukje dat wanhoop ademt; als we het hele boek Job bezien dan is de conclusie juist tegenovergesteld; deze Job die zo veel harder geslagen wordt dan wij allemaal, hij blijft met God in gesprek, hij weigert Hem los te laten of af te vallen. Hij knokt zich dwars door alle ellende heen met als slotconclusie; “Alleen van horen zeggen kende ik U, nu heb ik U gezien met eigen ogen’. “Daarna leefde Job nog honderdveertig jaar”, zegt de Bijbel, “hij zag zijn kinderen en kleinkinderen tot in het vierde geslacht”.  

Wat ik maar wil zeggen; Wij hebben het leven niet zelf in de hand. Wij zullen ons moeten blijven wenden tot God, die gaat over leven en dood. Wij zullen ons vertrouwen moeten blijven stellen op Hem, meer dan op onze eigen prestaties. Wij mogen met Hem meewerken, maar wij bepalen niet wat er gebeurt.  

Vandaag mogen wij ook een dag mee optrekken in het leven van Jezus. Ook Hij bepaalde niet zelf wat er gebeurde maar Hij ging op een bijzondere manier om, met de gebeurtenissen in Zijn wereld. Het leed in de wereld laat Hem niet onberoerd, maar Hij laat zich er niet door bepalen. En dat, zo weten we, trekt Hij door tot in het uiterste; “Als het mogelijk is Vader, laat dan deze beker aan mij voorbij gaan”, maar ook “niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt”; bidt Jezus in Zijn laatste uur in de Hof van Olijven. Jezus kan de dood niet voorkomen, maar Hij raakt er niet bezeten van. 

Zoals we zien begint zo’n dag in het leven van Jezus met gebed. Hij komt immers recht uit de synagoge als Hij naar het huis van zijn beste vriend gaat. Daar wordt Hij meteen overvallen door een jobstijding. De schoonmoeder van Petrus is ernstig ziek. En hoewel het een sabbath is, redt Jezus de situatie door haar te genezen. Dat is Jezus ten voeten uit; onmiddellijk ingaan op de concrete nood van mensen. Niet eerst allerlei “Ja maars”; niet “wat zullen de Farizeëen van de wereld ervan denken?”; nee, gewoon aanpakken. En dat doet Hij verder een groot deel van de dag; “De hele stad dromde samen voor de deur”, staat er, “en Hij genas talloze zieken en dreef boze geesten uit”. Wie dus geen zorg heeft voor zijn naasten, wie zijn hart sluit voor zijn medemens in nood, wie niet deelneemt aan de leniging van vaak schijnende noden van ontelbare armen, onderdrukten, zieken en eenzamen, die kan zich moeilijk een volgeling van Jezus noemen. Dat sociale, helpende aspect van het ‘leerling zijn van Jezus’ is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw echter zo benadrukt, dat het ten koste is gegaan van die andere dimensie die net zo belangrijk is; het gebed. Zowel het openbare gezamenlijke gebed, als het persoonlijk individuele. Gebed wordt tegenwoordig door velen beschouwd als een jammerlijk verlies aan tijd. Dure tijd, waarin je zoveel andere en betere dingen had kunnen doen. Maar als wij leerlingen van Jezus willen zijn, dan kijken we naar wat de meester doet. Hij begint de dag met gebed en Hij eindigt de dag met gebed. Ook al hoort Hij dat “iedereen Hem nodig heeft”. Ook al weet Hij dat Hij in die tijd nog zoveel meer goeds had kunnen doen. Sterker nog; Jezus gaat helemaal niet meer terug naar al die mensen die Hem zo hard nodig schijnen te hebben. Hij trekt juist verder, “naar alle andere dorpen en steden in de omtrek om ook daar te prediken”. Want dat prediken staat voorop. Het is in het kielzog van die prediking dat Hij de mensen geneest. De prediking van het Rijk Gods, daar gaat het om. Mensen tot geloof brengen, dat is de missie van Jezus; Geloof, of vertrouwen op God brengen. Vertrouwen dat Hij ons tenslotte overal doorheen helpt. Dat is Zijn prediking en dat is het voorbeeld dat Hij ons geeft met Zijn leven, met Zijn sterven en Zijn verrijzenis.

De problemen van dit ondermaanse zullen nooit helemaal opgelost worden. Maar wat telt is dat wij blijven geloven, dat wij ons geborgen weten in Hem die zoveel groter is dan corona en klimaat en alles waar wij ons zo druk om maken. Wel proberen zo goed mogelijk te zorgen, maar er niet bezeten van worden.

Amen.