Groter dan ons hart

Pieter Raaijmakers

26 September 2020

"Ja" zeggen en doen. 26e zondag dhjr. 2020

Ez. 18,25-28  Fil. 2,1-11, Mt. 21,28-32

Vorige week heb ik al gezegd dat de parabels die Jezus vertelt soms zo duidelijk zijn, dat het aanmatigend lijkt om er iets aan toe te willen voegen. Was dat vorige week al zo, deze week is het nog véél duidelijker. 

Volkomen helder is het dat je niets hebt aan iemand die “ja” zegt, maar “nee” doet. Ook God heeft niets aan mensen met mooie beloften alleen. Dus; nòg een kortere preek dan vorige week zult u wellicht denken. 

Ik geloof dat hij van monseigneur Mutsaerts is, maar op de klacht van mensen, dat de Bijbel zo moeilijk te begrijpen is, zou hij geantwoord hebben; “Nou, als we eens beginnen met te doen wat we allemaal wel begrijpen, dan zouden we al een heel end zijn”. 

Want laten we eerlijk zijn, hoe moeilijk is het niet voor ieder van ons om datgene te doen wat we eigenlijk heel goed weten dat we zouden moeten doen? Ach, en wie van ons heeft dan recht van spreken? Het is zo gemakkelijk om vanaf de preekstoel te gaan zeggen wat u moet doen. Maar hoe doe ik dat dan zelf? 

Ik ga hier geen openbare biecht houden, maar van alle mooie woorden en goede raad, die ik voor u in petto heb vanuit het Evangelie; wat breng ik daar zelf van terecht? Dus wat kan ik nog zeggen? Het is niet de eerste keer dat ik tegen dat probleem aanloop. Ik heb het eens aan mijn oud-pastoor Ponsioen in Uden voorgelegd en hij antwoordde als volgt; “Ook al weet je dat je zelf niet in staat bent om alle christelijke deugden in praktijk te brengen, dan wil dat nog niet zeggen dat je er niet over mag spreken”. En dat is natuurlijk ook zo. Als alleen heiligen iets mogen zeggen, dan moeten we allemaal onze mond houden. 

 

Goed, laten we dan verder kijken naar de lezingen van vandaag. De eerste lezing is er een uit het boek Ezechiël, een boek waaruit we niet vaak lezen. Ezechiël is een profeet uit de tijd dat het joodse volk in ballingschap was. “Het joodse volk” zullen sommigen misschien nog denken, “wat hebben wij daarmee?”

Maar wij hebben alles met het joodse volk! Het is in zekere zin onze moeder. Maria was joods. Jezus is geboren als jood en later heeft Hij gezegd dat er geen letter of jota veranderd mag worden aan de joodse wet. Met andere woorden; Jezus identificeert zich volkomen met het jodendom. “Alleen”, zo zegt Hij, 

“Ik ben niet gekomen om de wet  op te heffen maar om hem te vervullen”. Met andere woorden; Jezus preekt niet alleen over de mooie  inzichten van het jodendom, maar Hij dóét ze radicaal. En dat is waarom wij niet de joodse wet aanhangen, maar Jezus Christus. Hij is veel meer dan wet en profeten. Hij is de vervulling ervan. Maar daarmee is ook gezegd dat het wel degelijk goed is om het jodendom in ere te houden en er ook van te leren waar mogelijk. Christus begrijpen gaat veel beter naarmate men ook het jodendom begrijpt. Vandaar dus dat we de lezingen, uit wat men noemt -het oude- testament, opnemen in de liturgie van het christendom. Ezechieël nu, is een man die in het diepste duister van het gelovige jodendom, de Babylonische ballingschap, is blijven getuigen van de aanwezigheid van God. “Ja”, zei hij, “het hart van ons geloof, de tempel in Jerusalem zal verwoest worden, maar er zal ook een nieuw begin komen". Ezechieël kende God als een nabije God, Die zijn belofte, gedaan aan de aartsvader Abraham, niet zal breken, Die dus Zijn volk nooit in de steek zal laten. In die zin zie ik wel overeenkomsten met onze tijd. Want terwijl enerzijds de Kerk steeds verder in het moeras van een onverschillige samenleving lijkt weg te zakken, -de ene na de andere kerk wordt gesloopt, of omgedoopt tot monument-, ben ik, en zijn sommigen met mij, er diep van overtuigd dat de Kerk nooit teloor zal gaan. Dat kàn eenvoudigweg niet omdat midden onder ons Iemand staat die een antwoord geeft op de grootste vraag die de mensheid zich stelt; Wat met de dood? En daaraan gerelateerd; Wat is dan de zin van mijn leven? Aangezien geen mens kan ontkomen aan die vraag, aangezien iedere mens dus vroeg of laat bij Jezus Christus uit móét komen, -omdat Hij het enige antwoord is-, zal de Kerk tenslotte onverwoestbaar blijken. Oh jawel, er zullen zeker nog wel een aantal gebouwen verdwijnen, maar het hart blijft altijd bestaan.  

 

Waar gaat het over in het korte stukje dat we lezen uit Ezechiël? Het gaat over het thema van individuele keuze en verantwoordelijkheid. Er waren joodse stromingen die ervan uit gingen dat je leven volledig bepaald is door je ouders en voorouders. Dat ouders bestraft worden voor eventuele misstappen van hun kinderen. “De vaders hebben zure druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn er stroef van”;

dat zijn de poëtische woorden uit de schrift, die Ezechiël heftig bestrijdt. 

Natuurlijk hebben je ouders en voorouders te maken met wie jij geworden bent. Natuurlijk nemen je kinderen iets over van jouw manier van doen, goed en slecht. Maar “Nee”, zegt Ezechiël, “ook al is het zo dat je deels gevormd wordt door je ouders, iedere mens heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de keuze goed of kwaad te doen”. Omstandigheden spelen een rol maar je mag je er niet achter verstoppen. 

 

De tweede lezing uit de brief van Paulus aan de Fillipenzen lijkt me ook klare taal. God zal beter herkenbaar worden in de wereld, naarmate wij als Zijn Kerk, samen zichtbaar maken wat Paulus daar voor ogen heeft. 

Samengevat; de gezindheid moet onder ons heersen welke in Christus Jezus was. Laten we daar van harte om bidden.  Amen.