Voor God is niets onmogelijk. 4e zondag Advent 2020
4e zondag van de advent; 2 Sam. 7,1-5.8b-11.16 Ps. 89 Rom. 16,25-27 Lc. 1,26-38
Vandaag wil ik twee fenomenen bespreken, waar ik eigenlijk geen verstand van heb. Een weldenkend mens zegt dan; “doe dat dan maar niet”, maar ik hoop dat ik er, -om met Jezus te spreken-, niet één ben van de “wijzen en verstandigen van deze wereld, maar van de kleinen die geloven”. Twee fenomenen dus die we vandaag in het Evangelie tegenkomen; Engelen en maagdelijke geboorte. We hebben het hier over de engel Gabriël die Maria komt vertellen dat ze moeder wordt van de Zoon van God. “So what, dat hebben we al zo vaak gehoord”, zullen wij bijna onverschillig denken, maar ik kan u verzekeren dat Maria, zich kapot geschrokken is. Ik kom daar straks op terug.
Eerst die engel. Wat is dat voor iets geks, een engel? Hierachter staan er een paar. Althans een paar beelden. Beelden van mannen of vrouwen met vleugels. Ook al zijn het hele mooie beelden; ik heb het er niet zo op. Nou gaat het natuurlijk niet over mijn voorkeuren, maar mijn reserve tegenover die engelenbeelden is duidelijk gefundeerd in de Bijbel. “Gij zult van de Heer uw God geen beeld maken”, luidt het tweede van de tien geboden in korte vorm. En als wij dan van God zelf geen beeld maken, maar wel van zijn naaste medewerkers, de engelen, dan begeven wij ons op glad ijs. Want hebt u ooit zo’n menselijk wezen met vleugels gezien? En als wij dat dan geen van allen ooit gezien hebben, betekent dat dan er geen engelen meer bestaan, of dat ze in elk geval niet onder ons zijn? Als wij nooit ergens dat akelige mannetje zien met die rooie kop met horens en een lange staart, betekent dat dan dat er geen duivelse krachten meer onder ons zijn? Nee, de beelden die wij ervan maken kunnen ons gemakkelijk op het verkeerde been zetten. Het woord “engel” betekent niets meer en niets minder dan “boodschapper”. En boodschappen van God worden niet zozeer overgebracht door mensachtigen met vleugels, maar ze komen van alle kanten op ons toe, dag in dag uit. Overal waar wij geraakt of gegrepen worden door iets of iemand op een manier die zich eigenlijk niet onder woorden laat brengen, zijn wij aangesproken door een engel. Dat kan een indrukwekkende zonsondergang zijn, dat kan de verwondering zijn over het uitbotten van een rozenknop, of een onzichtbaar virus, dat in staat is de hele wereld te ontregelen, de geboorte van een kindje enz. enz. enz. Het zijn allemaal boodschappen van God. In zekere zin is elke mens voor ons een engel, want elke mens is drager van een boodschap van God. Iedere mens heeft mij iets te vertellen, of hij of zij nou vitaal is en midden in het leven staat, of oud en versleten; een mens is een engel, want drager van een boodschap, want door God gewild. Overal waar iets onzegbaars inwerkt op het alledaagse, daar is sprake van een boodschap van God, ofwel van een engel; overal waar het hemelse het aardse raakt. Heel grappig in dit verband is om te zien hoe zich dit ook uitdrukt in de taal. Waar hemel en aarde elkaar raken, waar het horizontale geraakt wordt door het vertikale is sprake van een hoek. En het zal geen toeval zijn dat in het Duits in het Engels en in het Frans dat woord “hoek” vertaald wordt met der Angel, the angle of l’angle. Maar engelen zijn er genoeg om ons heen. Het is meer een vraag of wij voldoende open staan voor hun boodschap.Wat Maria precies gezien heeft, dat weten we niet, ook al verbeelden wij de boodschapper steevast als een mens met vleugels. Trouwens, de naam van die engel bevestigt mijn verhaal van zojuist, want Gabriël betekent niets anders dan; “de kracht van God”. Nou, en dat die daar aan het werk is geweest, die kracht van God, dat is wel duidelijk.
En nu dus terug naar Maria.Wat wij van haar weten, is dat zij zeker een diepgelovige vrouw was, die samen met haar joodse geloofsgenoten met een groot verlangen uitzag naar de komst van de Messias. Een diepgelovige familie of clan, waarin we weten dat Zacharias, de man van Elisabeth, priester was. Geen katholiek priester natuurlijk, maar joods. Dus je zou kunnen zeggen dat de familie figuurlijk al lang zwanger was, al lang in verwachting van de komst van iets nieuws, voordat de Gabrïël de geboorte van Jezus aankondigde.Wat ik maar wil zeggen is dat de aankondiging van de komst van Jezus, niet zomaar ergens in de wilde weg uit de lucht is gedropped, maar dat er een vruchtbare bodem voor nodig was. Die bodem vond God in Maria. Maar zwanger zonder gemeenschap met een man; “Dat kan niet”, zei Maria. En dat zeggen wij eigenlijk allemaal; dat kan toch niet! Net als alle profeten sputtert ook Maria tegen bij haar roeping om moeder van God te worden; “Het kan niet, het is veel te groot voor mij, wil ik dat wel en hoe moet dat dan?” Maar Maria is dan wel even in tweestrijd, ze breekt het gesprek niet af, ze wil in haar relatie met God niet het laatste woord hebben. Ze vraagt het gewoon letterlijk; “Hoe zal dat geschieden, daar ik geen man beken?" “Maria, je weet toch dat voor God niets onmogelijk is”, zegt de engel, “kijk anders nog maar eens naar je nicht Elisabeth, die heette toch onvruchtbaar!’. Wat ik zo om mij heen hoor is toch dat wij katholieken de maagdelijke geboorte van Jezus graag met een korreltje zout nemen of een beetje verdoezelen. Want eigenlijk kan het ook niet. En ik heb er nog eens wat wijze mannen op nageslagen maar die hebben allemaal verschillende theorieën, dus uiteindelijk wordt je daar niet veel wijzer van. Persoonlijk haak ik aan bij één woord; “Voor God is niets onmogelijk”. Als maagdelijke geboorte voor God onmogelijk zou zijn, dan is de verrijzenis ook onmogelijk en dan is ons hele geloof waardeloos, zoals Paulus zegt. En als ik de schittering van onze Schepping zie dan gaat er dàt niet in bij mij. En bij Maria ook niet, want dan volgt de apotheose, misschien wel de mooiste woorden uit de hele Bijbel; “Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar Uw woord”. Die woorden worden later, op Zijn manier herhaald door Jezus; “Vader in Uw handen beveel ik mijn geest”.
Maar er zit nòg een hele belangrijke lijn in de lezingen van vandaag. Ik heb vorige keer iets van een klacht laten doorschemeren, dat er zo weinig zichtbaar is van Gods bemoeienis met de wereld. Onzin natuurlijk, maar het kan je soms overkomen. In de eerste lezing horen we God aan de koning David beloven dat Hij voor hem een huis zal bouwen dat vast staat voor eeuwig. Dat huis van David heeft 400 jaar geregeerd. Dat is lang maar niet eeuwig. Maar hier, bij Zijn geboorte wordt Jezus op de troon van David gezet met “een koningschap waaraan”, volgens de belofte, “nooit een einde zal komen”. En inderdaad aan het huis van God, aan onze Kerk, aan het mystieke lichaam van Christus, is tot op heden geen einde gekomen. In geen 2000 jaar! En ook al lijkt onze Kerk er voor het oog misschien niet zo florissant voor te staan; het is inmiddels ondenkbaar dat er ooit een einde aan zal komen, eenvoudigweg omdat zij een waarheid herbergt waar de mensheid altijd naar op zoek zal blijven.
Dus dank aan Abraham; de eerste mens die geluisterd heeft naar de stem van God. Dank aan Isaac en Jacob; die het vuurtje brandend hebben gehouden. Dank aan Mozes; die het verdwaalde volk heeft teruggebracht bij Hem. Dank aan koning David; die Gods rijk aanzien gegeven heeft. Dank aan Maria (en een beetje aan Jozef); die “Ja” gezegd heeft aan haar roeping om moeder van God te worden. Dank aan Jezus; die God heeft laten zien in de liefde waarmee Hij voor ons gestorven is. Dank aan de apostelen en alle mensen die; de stormen van de tijd hebben doorstaan en van Hem zijn blijven getuigen tot op de dag van vandaag. Amen.