In geloof je weg gaan; Feest van de H. Familie. 2020
Gen. 15,1-6;21,1-3, Hebr. 11,8.11-12.17-19 Lc. 2,22-40
Gisteren op de feestdag van H. Stefanus, sloot de pastoor af met een kleine duiding van de inhoud van het feest. “Het feestelijke van vandaag is natuurlijk niet dat er iemand gestenigd is”, zei hij, “maar dat hij voor het gelóóf gestenigd is”. “Nou, dank je de koekoek” dacht ik, “dat maakt het inderdaad een stuk leuker, dat die diaken gestenigd is om zijn geloof!” Om met Maxima te spreken; “De pastoor was een beetje dom”. (….) Want het is natuurlijk een vreselijke schande dat er een diaken gestenigd wordt óók, en misschien nog wel méér, als dat om zijn geloof is. Het feestelijke eraan is, dat deze diaken zo’n sterke godsverbondenheid kende dat hij zich niet de mond liet snoeren, ook niet als hij dat met steniging moest bekopen. Daarmee geeft hij een onverwoestbaar getuigenis.
Maar vandaag hebben we weer een heel ander feest. We vieren vandaag de Heilige Familie. Als wij in, deze dagen na kerstmis, terugkijken op de kinderjaren van Jezus, dan lopen we het gevaar te blijven steken in een al te eenvoudig en romantisch beeld; Maria en Jozef wisten vanaf het begin dat ze met een heilig kind te doen hadden en hoefden zich dus geen zorgen te maken. Hij was immers de Zoon van God en Hij wist dus zelf goed wat Hij moest doen! Maar zo is het natuurlijk helemaal niet geweest. Dat kun je heel goed zien aan dat ene zinnetje midden in het Evangelie; “Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat er over dit kind gezegd werd”. Zoals gezegd, achteraf snappen wij de gang van dit kind misschien wel, maar zijn ouders, noch Jezus zelf wisten van te voren wat het betekende om Gods Zoon te zijn. Zelfs tot heel kort voor Zijn dood was Hij nog heftig in strijd met de Vader over het hoe en waarom van Zijn bittere einde. Nee, Maria en Jozef ze zagen de tekenen, ze hoorden wat er van Hem gezegd werd, “maar ze verbaasden zich keer op keer en Maria bewaarde alles in haar hart”; zo staat er. En Maria en Jozef doen verder gewoon met Jezus wat elke vrome Jood deed; Zo goed mogelijk leven volgens hun geloof en de Wet die ze kenden. En ze wisten waar het goed voor was “dat toe-heiligen van de eerstgeborene van het mannelijk geslacht aan de Heer”. Ze kenden de betekenis van de tempel in Jerusalem die volgens de overlevering precies stond op de plek waar Abraham zijn enige zoon Isaak dacht te moeten offeren. Wat ze nog niet wisten was dat hun Zoon het geloof van die tempel niet zou overleven en echt geofferd zou worden. Maar ze blijven luisteren, ze blijven de dingen van het leven volgen in geloof. Ze geven Jezus mee wat ze zelf hebben geleerd aan wijsheid en waarheid vanuit hun geloof, maar ze laten Hem ook vrij om Zijn eigen weg gaan. Precies zoals Abraham.
Bij lezing van het verhaal over het offer van Isaak gaan menig wenkbrauwen fronsen; “Wat een achterhaald en primitief gedoe met die mensenoffers!” Moet daar de kinderbescherming niet op af gestuurd worden? Maar wat nadere studie leert ons dat het hier gaat om één van de fraaiste staaltjes geloofsopvoeding uit de geschiedenis van de mensheid. Geloofsopvoeding voor allebei, zowel voor Abraham als voor Isaac; Abraham is een diepgelovige mens maar hij is zoekende. Moet hij, zoals dat in zijn volk gebeurde, ook zijn zoon aan de goden offeren? Want dat God het belangrijkste is van alles, dat wist hij wel. Maar wat is dat voor een God? Wat wil deze God van hem? Hoe kan Abraham het offeren van zijn enige zoon rijmen met de belofte van dezelfde God, dat zijn nakomelingen talrijker zullen zijn dan de zandkorrels aan de zee? Afijn, ik kan hier in deze vijf minuten geen complete studie geven maar Abraham leert rond dit offer dat hij alles over moet geven in de handen van God. Hij was al weggetrokken uit het land en uit zijn familie; alles wat hem bestaanszekerheid gaf. Dat was al en onbegrijpelijke stap. Maar moet hij nou ook nog alles wat hoop op toekomst geeft opofferen? In de drie dagen dat ze samen onderweg zijn wordt het Abraham duidelijk dat –aan God geven- niet betekent; vermoorden, maar vrij maken, vrij geven; zijn eigen eisen en verwachtingen ten aanzien van zijn kind loslaten en in Gods hand leggen. En tegelijk leert Isaak in dit hele proces van zijn vader dat gehoorzaamheid aan God van het allerhoogste belang is. Hij leert dat geloof niet iets is wat je er zo één keer in de week een beetje bij doet, maar dat het een allesbepalende levenshouding is; een zaak van leven en dood. Het is dan ook belangrijker om je kinderen te leren naar God te luisteren, dan naar jou als vader of moeder. Niet omdat jij als vader of moeder niet het goede voor zou hebben, maar omdat je erop vertrouwt dat wat God voor je kinderen in petto heeft, nog veel belangrijker en beter is, dan wat jij denkt.
Dat is ook de gang van het heilige gezin. De Amerikaanse bisschop Robert Barron, die ik al eerder aanhaalde zegt het zo; Een familie is niet zozeer heilig omdat de kinderen netjes hun ouders gehoorzamen, dat men aardig en behulpzaam is voor elkaar, dat er onderling vergeving is, dat er trouw is enzovoort. Dat zijn allemaal belangrijke dingen waaraan ook ongelovigen waarde hechten. Nee, wat een familie heilig maakt is dat zij buitengewone dingen kunnen doen, en doen, vanuit een ijzersterk vertrouwen op God. Zoals we ook lezen in de tweede lezing; Door het geloof heeft Abraham gehoor gegeven aan de roeping van God. Door geloof heeft Sara een onmogelijk geacht kind gekregen. Door het geloof heeft Abraham Isaak ten offer gebracht. En door het geloof heeft Abraham zijn zoon Isaak teruggekregen.
Misschien ter illustratie iets over mijzelf. Ik ben, zoals men dat wel noemt “een paplepelkatholiek”. Het geloof is mij met de paplepel ingegeven. Of beter gezegd, de gebruiken, de tradities van het geloof, zijn mij van kinds af aan bijgebracht. Want geloof, daadwerkelijk godsvertrouwen kun je niet zomaar doorgeven. Om echt tot geloof of tot godsvertrouwen te komen heb je voorbeelden nodig, maar daar ga je dan wel een persoonlijke, eigen weg mee. Je kunt “gelovig leven” niet zomaar nadoen. Afijn, voordat ik tot dat verinnerlijkte geloof kwam had ik de stellige overtuiging dat ik geen kinderen op deze wereld zou zetten. “Er lijden al te veel mensen honger op deze wereld en als ik per sé een kind wil, dan haal ik er wel een uit Afrika”; zo dacht ik. Na jaren van vallen en opstaan ben ik dus tot dat innerlijke godsvertrouwen gekomen en vanaf dat moment dacht ik; “Als God mens en wereld zo geschapen heeft en het gevolg van de liefde tussen mijn vrouw en mij zou zijn dat er een kind geboren wordt, wie ben ik dan om het tegen te houden?” En “vier kinderen, waar begin je in deze tijd aan!!?”; werd ons voorgehouden. In Godsvertrouwen je weg gaan en het komt goed! Zelfs met vier… of meer kinderen. Dat wil niet zeggen dat er geen dingen gebeuren die je liever niet zou hebben, maar het wil zeggen dat je blijft vertrouwen; Je blijft vertrouwen omdat je zeker weet dat God uitkomst biedt. Niet de uitkomst die jij het liefste ziet misschien, maar wel uitkomst, ooit,…. in het beroerdste geval pas in het eeuwige leven bij Hem. Mogen wij zo groeien in het geloof; durven te getuigen met alles wat we waard zijn maar loslaten waar God kennelijk andere wegen voorzien heeft. Amen.