14e zondag door het jaar C 2019
Ik denk dat het zo ongeveer in de jaren 60 begonnen is. Waarschijnlijk onder druk van de beginnende kerkverlating zijn veel priesters langzaam maar zeker begonnen om alleen nog het halve Evangelie te prediken: “Jezus houdt van alle mensen”, “iedereen is welkom aan de tafel van de Heer”, “alles wordt vergeven, ook al ga je nooit biechten”, en “iedereen komt in de hemel”. En mogelijk is het waar. Maar waarschijnlijk is het ook maar de halve waarheid. Houdt mij ten goede; niet dat ik zou weten of uit zou kunnen maken wie er wel en niet in de hemel komt, en of ik er zelf kom, is ook nog maar zéér de vraag, maar dat iedereen er komt, dat is in elk geval niet wat Jezus zegt. Ook vandaag niet, want degenen die het Evangelie niet wensen te ontvangen, zo horen wij, die mensen zal het bij de komst van het Rijk van God, nòg slechter afgaan dan die van Sodom. En Sodom, zo weet u wellicht nog, Sodom was één van de twee steden die door God kompleet vernietigd werden, onder een vuur van zwavel. “Ook ik veroordeel u niet, ga heen en zondig niet meer”, zegt Hij tegen de overspelige vrouw. Hij zegt niet: “ach vrouwke het is allemaal nie zo erg, ge komt er toch wel”. Hij zegt: “Ik veroordeel je niet… maar zondig niet meer”. De handelaren die Gods huis misbruiken voor hun eigen belangen… slaat Jezus de tempel uit. Ergens anders horen we dat mensen die te laat op een feest verschijnen, door Jezus keihard buitengesloten worden. “Ik ken jullie niet”, zegt Hij. Of weer ergens anders: “Wie één van deze kleinen aanstoot geeft, het ware beter dat men hem een molensteen om de nek deed en in zee zou gooien”. En zo zijn er nog tal van plaatsen in het Evangelie waar je kunt zien dat lauwheid niet past bij een gedoopte Christen. Als wij vandaag horen over de zending van de 72 leerlingen, dan mogen wij dat wel begrijpen als dat we zelf gezonden worden. Alle gedoopte christenen zijn mede verantwoordelijk voor de verspreiding van het Evangelie in woord en daad. Ieder natuurlijk op zijn of haar eigen manier, naar eigen mogelijkheden, maar allemaal zijn we verantwoordelijk omdat we door ons Doopsel Christus’ handen en voeten zijn geworden. En, zo horen we, dan worden we gezonden als lammeren tussen de wolven; geen all-inclusive vakantie-reisje zal ons leven dus zijn. Geen beurs, geen schoeisel en geen reiszak; dat betekent dat we ons niet op voorhand moeten indekken tegen alles wat ons overkomen kan. Dat hoeven we ook helemaal niet te doen, want als wij ons doopsel serieus nemen, dan weten wij onszelf in Christus geborgen. De leerlingen komen terug met grote verhalen: zelfs de duivels hebben zich onderworpen. En dat is mooi, dat vindt ook Jezus, maar nog veel belangrijker dan wat je hier op aarde allemaal presteert, is de vraag of je naam staat opgetekend in de hemel. Mogen wij ons daarom altijd in ernst en deemoed wenden tot onze Heer; bidden dat Hij ons vasthoudt, dat Hij ons helpt te worden wie we ten diepste zijn: Zijn kinderen, zijn eindeloos geliefde kinderen.
Vanochtend vond ik het prachtig uitgedrukt in een psalm waarmee ik graag wil afsluiten. Het is Psalm 131:
Mijn hart is niet hoogmoedig, Heer, mijn ogen kijken niet verwaand.
Ik streef ook niet naar grote daden hoger dan ik reiken kan.
De stormen zijn bedaard in mij en vredig is mijn geest.
Zoals een kind op moeders schoot, zo veilig voel ik mij.
Zoek, Israël, uw toevlucht bij de Heer, van nu af voor altijd.
Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest.
Zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.