Geen mensenoffers. 2e Zondag Veertigdagentijd
Sommige verhalen uit de Bijbel lijken ons zo vreemd, zo onbegrijpelijk of zo grof dat je denkt; “Wat moet ik daar vandaag nog mee?” En minstens één van die verhalen hebben we zojuist gehoord; God die Abraham opdraagt om zijn zoon te offeren. Hoe gek kun je het maken? Niet weinig mensen schuiven zo’n verhaal dan ook maar gauw aan de kant als iets uit de pre-historie; iets wat je nu toch niet meer serieus kunt nemen. Zo is het Scheppingsverhaal voor velen ook maar een sprookje dat door de wetenschap al lang achterhaald is. Maar op die manier mis je de onbetaalbare boodschappen die in deze fundamentele Bijbelverhalen schuilgaan.
Maar terug naar de 1ste lezing. We lezen daar het schokkende relaas van een vader die zijn zoon lijkt te gaan vermoorden, - nota bene- omdat God het wil. Wij schrikken ons een hoedje. Wat is dat voor een sadistische god die om een mensenoffer vraagt? Daar wil je toch niets mee te maken hebben? Maar laten we eens goed naar dit van oorsprong joods, verhaal kijken Om te beginnen is het goed om te weten dat het, in de tijd waarin Abraham leefde, helemaal niet zo vreemd was om je eerstgeborene aan de goden te offeren. En wij hebben gemakkelijk praten; Wij hebben een hele Bijbel waarin Gods bedoelingen met de mensen staan opgetekend, maar Abraham had nog helemaal niets van dat alles. Hij had alleen de resten van een oude cultuur waaruit hij vertrokken was. Hij moest het doen met de goden die hem omringden en zijn persoonlijke zoektocht naar leven. Hij moest de stem van de ene ware God proberen te beluisteren tussen al die afgoden. Want die ene stem had hij eerder al eens gehoord; “Abraham, trek weg uit je land, en ik zal je talrijk maken als zandkorrels aan de zee”. Dat was de stem van een heel andere God dan die hij vanuit zijn cultuur kende. En Abraham gaf gehoor aan die stem. Tientallen jaren gebeurt er daarna helemaal niks. Abraham en Sara lijken onvruchtbaar en worden oud. Te oud eigenlijk. Dus dat van die zandkorrels aan de zee, daar lijkt niets van terecht te komen. Maar dan gebeurt het toch; Abraham blijft op God vertrouwen en wordt uiteindelijk toch vader. Op zijn 99ste nota bene. Vader van Isaac, de zoon van de belofte, waarmee Abraham dus een groot volk zal worden. Maar hoort hij het nu goed? Moet hij nu deze zoon gaan offeren? Want dat meent hij toch echt begrepen te hebben! Onmiskenbaar klinkt de opdracht. Ze wordt hem drieledig ingepeperd; “Ja, je zoon,….. je enige, Isaac,…… die ene…… die je zo liefhebt”.
En Abraham, die gehoorzaam is aan de stem van God, gaat op weg. Jammer genoeg valt er dan een stuk weg uit onze tekst. Wij horen niet dat vader en zoon drie dagen zoon onderweg zijn. Drie dagen waarin van alles gebeurt en Abraham de tijd heeft om te reflecteren en te mediteren over de betekenis van deze vreemde opdracht. De vraag van Isaac moet hem ondertussen als een mes in het hart getroffen hebben; “Vader, we hebben wel hout en vuur, maar waar is het offerdier?” Voor ons is het totaal onzichtbaar, maar de joden zien halverwege al een vingerwijzing naar de goede afloop van het verhaal. Want…..Isaac moet zelf het hout dragen en dat kan helemaal niet! Het is in de joodse wet namelijk streng verboden om een offerdier zelf het brandhout te laten dragen waarmee het geofferd wordt. Afijn, u hebt de afloop gehoord. Net op tijd komt God tussen beiden en Hij redt vader en zoon van een verschrikkelijk drama.
Wat hier gebeurt is eigenlijk een schoolvoorbeeld van geloofsonderricht.. De vader leert gaandeweg dat hij los moet komen van goden die mensenoffers willen. Hij leert dat deze God, onze God, definitief anders is dan de goden uit de cultuur waar hij vandaan komt. Hij leert ook dat hij zijn zoon los moet laten. Hij leert dat hij zijn eigen godsbeeld, zijn eigen verwachtingen, niet mag opleggen aan zijn zoon, maar dat Isaac een eigen, persoonlijke weg met God moet kunnen gaan. En Isaac, op zijn beurt, leert van zijn vader dat er niets, maar dan ook helemaal niets gaat, boven de gehoorzaamheid aan God. Dat gehoorzaamheid aan God belangrijker is dan het leven van je enige kind; niet omdat het leven van dat kind niet belangrijk is, maar juist omdat het dóór de gehoorzaamheid, zelf pas echt vrij kan worden.
Het is eigenlijk een verkeerde vraag, maar ik kan me toch voorstellen dat hij leeft; Waarom moet God zo nodig de belangrijkste zijn? Waarom mag er niets belangrijker zijn dan de liefde tot God? Vooropgesteld; God, de Schepper van het Al, heeft het voor zichzelf niet nodig om belangrijk gevonden te worden. Dat wij de enige, ware God boven alles stellen, is vooral in het belang van onze eigen vrijheid als mens. Want deze ene, ware God is een God van bevrijding. Alle andere goden houden je gevangen.
Al te gemakkelijk kunnen wij concluderen dat het verhaal van Abraham en Isaac achterhaald is. Dat wij zoveel wijzer zijn en dat wij er boven staan. Maar wij zijn mensen van deze tijd, wij zijn omringd door de afgoden van deze tijd, en voor we er erg in hebben, laten we onze kinderen over aan de afgoden van deze tijd. Ook Jezus is er alles aan gelegen om onze blik te richten op de ene ware God. Hij heeft er alles voor over; ook Zijn eigen leven. Jezus offert zichzelf, geheel vrijwillig, uit liefde, om ons bij God te brengen.
Zojuist hoorden we het verhaal van de gedaanteverandering op de berg Tabor. Vlak daarvoor heeft Jezus gezegd dat Hij zal lijden en ter dood gebracht zal worden. Hier, in deze schitterende ervaring op de berg, geeft Hij zijn leerlingen een soort inkijkje in de grootsheid van wie Hij is. Hij geeft daarmee alvast de troost en de bemoediging die de leerlingen straks hard nodig zullen hebben als het met Jezus inderdaad zo anders lijkt te gaan dan dat zij hoopten. Maar dat is ons geloof; het geloof van Abraham, het geloof van Isaac, het geloof van Jacob, en het geloof van Jezus; “wat er ook gebeurt; God is er bij en Hij laat je niet in de steek, zelfs niet in het donker van de dood”.
Amen.