Aan God geven wat Hem toekomt. 29ste zondag dhjr. 2020
Jes. 45,1.4-6, 1 Tess. 1,1-5b Mt. 22,15-21
Protestanten hebben een heel andere manier van preken dan wij, katholieken. Protestantse preken lijken doorgaans veel op een les of een hoorcollege, terwijl de bedoeling van een katholieke preek meer iets heeft van “verkondigend getuigen”. Bij ons is de preek slechts een aanvulling, een voorbereiding op de Eucharistie. Maar vandaag wil ik dus ook een beetje les geven. Geschiedenisles. In de eerste lezing gaat het over een zekere Cyrus die een merkwaardige titel krijgt; de gezalfde van God, of in het hebreeuws “de Messias”. En dat is heel vreemd, zeker als we weten dat deze Cyrus een heiden is, een ongelovige. Wat is er aan de hand? Zo’n 600 jaar voor Christus is het joodse volk gedeporteerd, zal ik maar zeggen, naar Babylonië of Perzië. Afgesneden van het voor de joden heilige Jerusalem met de Tempel; afgesneden dus van het centrum voor aanbidding van de ene ware God. In 538 voor Christus is koning Cyrus aan de macht in het Babylonische Rijk. Voor de joden moet het een mirakel geweest zijn, want deze koning laat de joden zomaar ineens terugkeren naar hun eigen land, naar Israël, en hij geeft ook nog eens de geroofde schatten van de Tempel mee terug. Een mirakel want zoals Jesaja schrijft over Cyrus; “Ik ben de Heer uw God. Ik omgord u -en gij kent Mij niet-”. In de ogen van de profeet dus, loopt de geschiedenis van God met mensen, ook langs mensen die God niet eens kennen! Iets vergelijkbaars zien we later als Jezus in gesprek is met de Samaritaanse vrouw, of als het over de Barmhartige Samaritaan gaat. Mensen van wie gezegd wordt dat ze God niet kennen, buitenstaanders, die wel degelijk een rol spelen in Zijn plannen. Hier dus wordt de heidense Cyrus, maar liefst “gezalfde van God” genoemd! Waarom moeten wij deze geschiedenis horen? Wat heeft het met ons te maken? De Amerikaanse bisschop Robert Barron, bij wie ik soms graag mijn licht mag opsteken, zegt dat ons geloof bedreigd wordt door twee principes; relativisme en tribalisme. Tegenwoordig hebben we het meeste last van relativisme want vandaag de dag krijgen wij van alle kanten te horen, dat het er niet toe doet welk geloof je aanhangt, omdat alle religies bij dezelfde God uitkomen, zij het langs een andere weg. Dus het maakt eigenlijk niet uit wat je gelooft. Het resultaat is dat veel mensen zijn gaan geloven wat hen zelf het beste uitkomt. De andere bedreiging is het tribalisme. Met alle “ismen” is iets mis, ook met het tribalisme. Tribalisme betekent dat er zo’n sterk gevoel van verbondenheid is, binnen een groep, zo’n overtuiging van eigen superioriteit, dat anderen uitgestoten worden. Tegen allebei die “ismen” heeft Jezus zich sterk verweerd.
“Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”, heeft Hij gezegd, en “Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader”. Hij zei niet: “Ik ben een weg”, maar “Ik ben de Weg”. Hij zei niet; “Ook door Mij heeft men toegang tot de Vader” maar “Alleen door Mij..” Bepaald geen relativerende uitspraken. Anderzijds weten we uit de parabels die Jezus ons de laatste weken vertelt, hoezeer hij uitvaart tegen de Farizeeën, die zich met hun verheven gebedspraktijken en wetskennis, superieur voelen boven het gewone volk. Het is ook het spanningsveld waarin wij zelf leven. Enerzijds mogen wij weten dat wij de ene, heilige, katholieke Kerk zijn. Wij mogen dat niet relativeren of afzwakken. Anderzijds mogen wij ons daarmee niet verheffen boven welke andere mens dan ook. Als wij, om het maar even zo te zeggen, “in het bezit zijn” van de kennis van de enige ware God, dan geeft dat ons niet het recht om daarmee uit de hoogte neer te kijken op anderen. In tegendeel; als wij durven te zeggen dat we God kennen, dan dienen wij ons daarnaar te gedragen! Dat wil zeggen; dan hebben we geen recht op verering, maar alleen een groter verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar en de hele mensheid. De enige Mens die met recht mocht zeggen dat Hij de ene ware God kent en de Enige ook die van zichzelf mag zeggen dat Hij de Weg de Waarheid en het Leven is, die hangt daar.
Het is een ongelofelijk spannend gebied; enerzijds de grandeur van de Eucharistie volledig erkennen, niets afdoen van de heilige Aanwezigheid van God onder ons, en anderzijds, ons daarmee niet opsluiten in hoogmoedige afstand tot ongelovige of zoekende mensen. Daar valt wellicht nog heel veel meer over te zeggen maar ik wil toch ook nog graag even naar dat prachtige Evangelie.
Als u de Evangelies van de laatste weken gevolgd hebt dan weet u dat de spanning tussen de zelfgenoegzame Farizeeën en Jezus steeds verder is opgelopen. Ik moet dat “zelfgenoegzame” trouwens wel een beetje nuanceren, want ik denk dat de Farizeeën ook ècht dachten dat ze het geloof in de ene ware God moesten beschermen tegen Jezus met zijn “malle fratsen”. Deels snapten ze Hem gewoon niet, en deels snapten ze Hem juist heel goed, maar waren ze bang om van hun eigen ivoren toren te worden gestoten. Afijn. De Farizeeën denken nu een list te hebben om Jezus te vangen. Ze sturen Farizeese leerlingen op Hem af samen met Herodianen. Dan zit Jezus in de val. Want zegt Hij “Wel belasting betalen”, dan neemt Hij afstand van de ene ware God, die voor een gelovige de Enige is aan Wie wij iets schuldig zijn. Zegt Hij “Geen belasting betalen”, dan wordt hij door de aanhangers van Herodus gezien als een staatsgevaarlijke opruier. En dan is daar weer die sublieme reactie van Jezus, die wel van goddelijke oorsprong móét zijn: “Geef eens een belastingmunt?” Dat doen ze, en daarmee staan ze meteen zelf in hun hemd. Gelovige Joden vervloekten het Romeinse geld om meerdere redenen maar vooral ook omdat er een beeltenis op stond van de keizer die als een god vereerd werd. Officieel wilden zij daar niets mee te maken hebben, maar met het in bezit hebben en het tonen van die munt komt hun schijnheiligheid vol in het licht. “Dat beeld is van de keizer”, zegt Jezus, “geef dan aan de keizer wat van hem is”. …….“En God schiep de mens, naar Zijn beeld en gelijkenis”, hebben we in het Scheppingsverhaal gehoord. “Geef dat beeld van de keizer maar terug aan de keizer, maar geef het beeld van God, het beeld dat jij zelf bent, terug aan God”. Natuurlijk hebben wij te dealen met alle wederwaardigheden van deze wereld en moeten we allerlei vormen van belasting betalen; maar dat is allemaal bijzaak. Het belangrijkste is dat we God geven wat Hem toekomt; dat is onze ziel, dat is heel ons hart, heel ons leven waarmee wij Gods liefde in deze wereld handen en voeten mogen geven. Amen.