Zien om te geloven? 2e Zondag van Pasen. 2020
Hand. 2, 42-47, Petr. 1. 1,3-9, Joh. 20, 19-31.
Vandaag is het de 2e zondag van Pasen, Beloken Pasen, ofwel sinds het jaar 2000 zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. Het woord “beloken” heeft te maken met afsluiten en dat is nog goed te herkennen aan het Engelse “to lock”. “To lock down”; zouden we vandaag zeggen. Na het paasoctaaf, na acht dagen, wordt de paastijd feestelijk afgesloten. Dat wil zeggen, de kerkelijke Paasliturgie wordt na acht dagen afgesloten, want de vreugde van de verrijzenis wordt natuurlijk nooit meer afgesloten. En dan, de dagen na Pasen, lezen we in de Schrift over hoe het allemaal verder ging; de verschijningen van de verrezene, de vreugde maar ook het ongeloof. Het zoeken en tasten van de ontredderde apostelen over wat nu te doen. We lezen over het succes van de jonge Kerk en over de vastberaden geest van de mannen die Jezus zelf gekend hadden. En zo lezen we ook weer dat verhaal van de ongelovige Thomas; een klassieker die elk jaar terugkomt op de zondag na Pasen. En dat is niet voor niets. Want hoe vanzelfsprekend we het ook allemaal uitspreken of soms ook opdreunen; “Ik geloof in God de Almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde”, voor velen is het helemaal niet zo gemakkelijk om daar ook echt in te geloven. Voor iemand die echt gelooft dat God altijd redding brengt, is het onmogelijk om lichtgeraakt te zijn, egoïstisch, bang of wanhopig. En hoe zit dat bij ieder van ons? Nee, enkel zeggen dat de Heer is opgestaan en dat Hij in ons midden is in de Eucharistie is niet genoeg om iemand te overtuigen van de waarde van ons geloof. Om tot geloof te komen hebben de meesten van ons het toch nodig, om, net als Thomas, iets zien. En dan ben ik soms weleens jaloers op de tijd rond Jezus, toen er kennelijk van alles te zien was; blinden die gingen zien, lammen die gingen lopen, zelfs doden die tot leven gewekt werden. Zelf heb ik nog nooit iets gezien dat ik als een wonder zou omschrijven. Tenzij ik naar de Schepping kijk als één groot wonder; want dat is het natuurlijk wel. Maar iets als een wonder zoals in het Evangelie, dat heb ik nog nooit gezien. Ikzelf ben dan ook niet zozeer tot geloof gekomen door mensen die mij nog maar eens inpeperden dat de Heer verrezen is, maar door mensen die me iets lieten zien. Allereerst is daar mijn moeder. Wat zag ik dan aan haar? Dat ze intens-trouw was aan de kerk en dat ze er veel voor over had om ons die trouw bij te brengen. Ze wist het dan allemaal niet zo in woorden uit te drukken, maar de kerk was haar heilig, dat was in elk geval duidelijk. Mijn moeder sloeg nooit, maar toen ik mij, in mijn recalcitrante jaren, een keer laatdunkend uitliet over de paus had ik zomaar een draai om mijn oren van haar te pakken. Vervolgens is daar mijn oudste zus, inmiddels overleden, maar destijds wonend in een religieuze gemeenschap; een beetje in de zin van de eerste lezing; mensen die samen leven en delen, op grond van het Evangelie. Hun manier van samen leven en delen maakte mij nieuwsgierig en leidde rechtstreeks naar hun bron; Jezus Christus. Ja en later heb ik mensen zien sterven in een sfeer van volledige overgave; zo, dat ik ook echt kon zien aan deze mensen dat zij zelfs met de dood voor ogen op God bleven vertrouwen, dat geloof dus iets is waar je echt beter, of sterker van wordt. Natuurlijk is er vanuit de verrezen Heer oneindig veel goeds gebeurd in de wereld. Maar ik spreek even over dingen die ik zelf gezien heb. U kunt dat wellicht aanvullen met uw eigen voorbeelden.
Maar als het op “zien” aankomt dan is het dus begonnen bij de apostelen, zoals we net hoorden in de eerste lezing.Jezus zendt de apostelen uit over de wereld om Zijn werk voort te zetten en bij hen moeten we dan ook zijn om te zien wat ons te doen staat. De drie grondtaken van de Kerk zijn, zoals paus Benedictus daarover sprak; God eren, zorg dragen voor de armen en evangeliseren. En deze drie zijn feilloos terug te zien in de eerste lezing. Luister maar.
“De eerste christenen legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen”; Evangeliseren
“Zij bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven”; zorg dragen voor elkaar en voor de armen.
“Zij waren ijverig in het breken van het brood en in het gebed”; God eren.
En als vrucht van deze levenswijze horen we dat “de Heer er elke dag meer bijeenbracht, die gered zouden worden”.
Nog even terug naar Thomas; die vraag om iets te zien is echt zo verkeerd niet. Het zijn twee kanten van de medaille; kunnen geloven zonder zelf te zien, is goed. Maar verlangen, of zelfs eisen dat er ook iets zichtbaar wordt van dat gelovige leven dat is ook heel goed. Wij mogen, wij moeten dit leven serieus nemen. Geloof kan geen gemakkelijk “doekje voor het bloeden” zijn. Ook geen individualistisch “het goed hebben met God”. Wij mogen lijden, ziekte en dood in dit leven niet te gemakkelijk wegpoetsen. Maar we moeten wel, met Thomas, verder willen kijken, goed kijken, om tenslotte te kunnen zeggen “Mijn Heer en Mijn God”. Want dat is een saillant detail in dit hele verhaal. Deze Thomas, hoewel hij ongelovig genoemd wordt, is wel mooi de eerste en de enige in het hele Johannesevangelie, die ervan getuigt dat Jezus God Zelf is. En daarom is er ook altijd hoop voor ieder van ons; Als we misschien denken dat ons geloof tekort schiet; we mògen onderweg zijn. We mogen best vragen om iets te zien van een levend geloof. Maar even sterk is de oproep aan degenen die wèl het geloof denken te hebben; dat zij het dan in hun doen en laten zichtbaar maken, zodat "de Heer er elke dag meer bijeen kan brengen, die gered worden".
Amen.