2 Kron. 36,14-16.19-23, Ef. 2,4-10 Joh. 3,14-21
De vierde zondag van de veertigdagentijd, tegenwoordig het best bekend als “halfvasten”, heeft zijn eigenlijke naam ontleend aan de aanhef van de intredezang die u vooraan in uw boekje aantreft; “laetare Jerusalem, verheugt u Jerusalem”. Vanuit mijn jeugdjaren herken ik die uitbundige vreugde-oproep, midden in de vastentijd, helemaal niet. Het enige waar wij ons voor een kort ogenblik op konden verheugen dat was het plunderen van ons vastentrommeltje. Maar voor de rest was er in de vastentijd niet veel ruimte voor vreugde. Zondigheid, boeten en vasten; die drie, daar ging het om. En dan ineens was het Pasen? Christus was uit de dood opgestaan? a) Het kan niet, en b) Wat heb je eraan? Dacht ik toen.
Inmiddels is er natuurlijk wel wat veranderd, maar toch; hoe ouder ik word, hoe meer ik over het geloof te weten kom, hoe meer ik ontdek hoeveel ik nog kan leren. Van de week pakte ik zo maar terloops een boekje van Romano Guardini uit de kast. Ik had het er al een paar jaar staan, wel met de serieuze bedoeling om het een keer te lezen, maar het was er nog niet van gekomen. Het boekje gaat over het Onze Vader. En Guardini zegt daar dat Jezus het Onze Vader aan de leerlingen geleerd heeft toen ze Hem er om vroegen, maar dat Hij het zelf niet gebeden zal hebben. Immers; hoe moet Jezus zich laten verlossen van het kwaad? Deze ontdekking zal u waarschijnlijk niet zoveel doen, maar bij mij sloeg hij in als een bliksemflits. “Nee, natuurlijk heeft Jezus niet gebeden om van het kwaad verlost te worden”! Dat was helemaal niet nodig want Hij is God. Wij moeten ons van het kwaad laten verlossen, maar Hij niet! God is enkel goedheid en barmhartigheid. Van welk kwaad moet Hij zich laten verlossen?
Maar dan komt het belangrijkste; Als deze God, die enkel goedheid en barmhartigheid is, toch zoveel van mij houdt dat Hij zich straks zo tussen mijn tanden laat vermalen, zoals met de heilige Communie gebeurt, wat moet ik dan niet ongelofelijk dankbaar zijn en blij, dat ik Hem heb mogen leren kennen! Als dat besef, dat God zoveel van je houdt, echt binnenkomt, dan kun je toch nooit meer met een gebogen rug lopen tobben, om wat dan ook! Want zo gaat het toch? Mogelijk is het iets van onze generatie maar hoe dan ook; Wij zien Jezus vooral als een morele leermeester. We preken er ook vaak over; wat we allemaal wel en niet moeten doen, de Tien Geboden enzovoorts, enzovoorts. En dat moet ook gebeuren want het is allemaal waar. Maar je wordt er niet echt blij van. En Jezus, zo lezen we, is niet gekomen voor gezonde mensen, maar voor zieken. Jezus heeft ons niet opgeroepen om heilig te worden, zodat Hij van ons kan houden. Nee, Hij heeft ons onvoorwaardelijk lief, terwijl we nog allesbehalve heilig zijn. Dat ongelimiteerde liefhebben, ondanks het feit dat wij Hem vermoord hebben, dat is gewoon niet te bevatten! Dat is misschien wel net zo moeilijk te bevatten als de Verrijzenis zelf.
Maakt het dan helemaal niets uit wat je doet? Jawel het doet er wel degelijk toe wat je doet. Maar zoals het Evangelie ons vandaag vertelt gaat het er niet om, om jezelf bij te schaven en te beoordelen, net zo lang tot je denkt dat je goed genoeg bent om God onder ogen te komen. Nee, het enige wat eeuwig leven brengt is “opzien naar het kruis” en geloven in Hem. Waarom opzien naar dat kruis? Wat zien we daar dan? We zien daar twee dingen tegelijk; We zien daar al het kwaad van de wereld, variërend van ons laffe meelopen tot aan de daadwerkelijke moord op een mens; op niet zomaar een mens, maar de moord op God. En we zien het antwoord van God; Zijn liefde voor ons tot in het uiterste. “Vader vergeef het hun want ze weten niet wat ze doen”. Durven wij beiden eerlijk aan te kijken; ons eigen kwaad en de grenzeloze barmhartigheid van God? Natuurlijk, wij zijn geen directe moordenaars, maar dat we uiteindelijk medeplichtig zijn, is helemaal niet uitgesloten. Kijk maar hoe de arme volken door de rijke worden uitgeperst. Maar ook al zijn we medeplichtig; Jezus overruled al ons kwaad door desondanks bereid te zijn om voor ons te sterven aan het kruis! “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben”. Let wel; Jezus poetst het kwaad niet weg, Hij biedt als het ware over, met liefde. Geloof in die liefde, dat is onze redding. Verheugt u Jerusalem! Zeker! Mateloos veel hebben wij om ons op te verheugen! Als wij geloven dat God zó met ons is!
Vandaag de dag worden mensen al gauw kriegelig en in sommige gevallen woest als je durft te zeggen dat er maar één geloof is, dat er ècht toe doet. Maar noem mij één religie waarin Gods Liefde zichtbaarder is dan in de onze, en ik zal onmiddellijk overstappen. Het is ècht geen leeg woord en ook geen valse grootspraak van Jezus als Hij zegt; “Ik ben de weg de waarheid en het leven en alleen door Mij krijgt men toegang tot de Vader”. Er is geen betere weg dan de goddelijke liefde, die in Christus onder ons gekomen is. Daarmee wil ik zeggen dat wij niet meer mogen twijfelen aan ons geloof. En dat we het ook niet mogen relativeren; zo van; “Het maakt niet uit welk geloof, want uiteindelijk komt het allemaal op hetzelfde neer”. Het komt zeker niet allemaal op hetzelfde neer! Er is maar één Christus en Hij is de Weg. Je met andere godsdiensten bezig houden is tijdverspilling. Maar ik wil ook zeker niet zeggen dat wij ons, met ons geloof, boven anderen mogen verheffen. Integendeel als wij Christenen zijn, als Christus werkelijk in ons leeft dan zijn we, met Hem, bereid slaaf te zijn van allen. Nou, en dan hebben we allemaal nog een hele weg te gaan.
Het kwaad in ons aankijken èn thuiskomen in de grenzeloze barmhartigheid van God? Is dat geen geweldige, bevrijdende ervaring? Nou, ik kan u zeggen, zij ligt binnen handbereik. Wij allen, we zouden er goed aan doen om ons dezer dagen eens over te geven aan het Sacrament van Verzoening, ofwel de Biecht. Want er is geen mooiere manier om je op Pasen voor te bereiden dan door te biechten. Dan is het niet alleen Pasen op 4 april, maar misschien wel je hele leven lang. Amen.
En een hemels muziekje erbij? Klik hier. Hymn of the Cherubim - Pyotr Ilyich Tchaikovsky - Extended - YouTube
Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18 Ps. 116 Rom. 8,31b-34 Mc. 9,2-10
Op 8 december, de dag van Maria Onbevlekt Ontvangenis is het jaar van de Heilige Jozef ingegaan. Als kapelaan Renders er enkele weken geleden niets over gezegd zou hebben, dan had ik er waarschijnlijk geen erg in gehad. Veel meer dan dat het jaar pontificaal is aangekondigd, is er ook niet van te merken. Wellicht heeft dat te maken met de figuur van Jozef zelf, een vaderfiguur op de achtergrond. Niet onbelangrijk, maar wel op de achtergrond. Hij was per slot van rekening ook niet de verwekker van Jezus. Dat was een Vader die veel meer op de voorgrond staat; God de Vader. Alle vader-gestalten van onze wereld vallen in het niet, bij Hem. U zult inmiddels begrijpen waar ik heen wil; ik wil vandaag spreken over vaderschap.
Toevallig viel mijn oog van de week op een zeer kritisch artikel van de Italiaanse journalist en Vaticaankenner, Aldo Maria Valli, over onze huidige paus. Ik wil niet zozeer ingaan op wat deze journalist over de paus zegt, maar wel iets van hem overnemen dat mij erg aanspreekt, als vader van vandaag. Valli zegt; “de wereld van vandaag, die geboren is uit de revolutie van de 60ér jaren, wil geen èchte vader. Onze wereld geeft de voorkeur aan een vader als vriend en metgezel. Het onderricht van een vader, als hij een echte vader is, is moeizaam, omdat het de weg wijst van vrijheid in verantwoordelijkheid. Het is veel gemakkelijker om iemand naast je te hebben die je gewoon gezelschap houdt, zonder je ergens op te wijzen. En dat is precies (en dan toch iets over de paus) en dat is precies wat onze paus ook doet. Hij toont een “god” die geen vader is, maar een metgezel”.
Dit gezegd hebbende wil ik terug naar de eerste lezing van vandaag. Daar staat ook een vader centraal. Vader Abraham, ook wel de oervader van het geloof genoemd. We lezen het schokkende relaas van deze vader die zijn zoon lijkt te gaan vermoorden, - nota bene- omdat God het wil. Wellicht één van de slechtst begrepen verhalen uit de Bijbel, maar ook een verhaal met een ongekende rijkdom. Wat een wijsheid bij de schrijver! Toen al. Wij schrikken ons een hoedje. Wat is dat voor een sadistische god die om een mensenoffer vraagt? Iemand die daarnaar luistert moet je meteen oppakken en levenslang opsluiten. Maar laten we eens goed naar het verhaal kijken. En als we goed naar een, van oorsprong joods, verhaal kijken dan moeten we dat proberen te doen vanuit het joodse verstaan. Op de eerste plaats moet gezegd worden dat het in de tijd waarin Abraham leefde, helemaal niet zo vreemd was om je eerstgeborene aan de goden te offeren. En wij hebben gemakkelijk praten. Wij hebben een hele Bijbel; wij hebben Christus, die ons geleerd heeft dat onze God een God van liefde is, maar Abraham had nog helemaal niets van dat alles. Hij had alleen de cultuur waarin hij leefde. Hij moest het doen met de goden die hem omringden en zijn persoonlijke zoektocht naar leven. In dat zoeken had hij eerder al eens een vreemde stem gehoord; “Trek weg uit je land, en ik zal een groot volk van je maken”. Dat was de stem van een heel andere God dan die hij kende uit zijn eigen stam. En Abraham gaf er gehoor aan. Tientallen lange jaren gebeurt er niks. Abraham en Sara lijken onvruchtbaar en worden oud. Dus dat van dat grote volk, daar lijkt niets van terecht te komen. Maar dan gebeurt het toch; Abraham blijft geloven en wordt vader. Vader van Isaac, de zoon van de belofte. Maar hoort hij het nu goed? Moet hij, net als zijn cultuurgenoten, nu ook deze zoon offeren? Want dat meent hij toch echt begrepen te hebben! Keihard is de opdracht. Ze wordt hem drieledig ingepeperd; “Ja, je zoon,….. je enige, Isaac,…… die ene…… die je zo liefhebt”. En Abraham, die gehoorzaam is aan de stem van God, gaat op weg. Jammer genoeg valt er dan een stuk weg uit onze tekst. Wij horen niet dat deze vader drie dagen met zijn zoon onderweg is. Drie dagen waarin Abraham de tijd heeft om te mediteren over de betekenis van deze vreemde opdracht. De vraag van Isaac moet hem ondertussen als een mes in het hart getroffen hebben; “Vader, we hebben wel hout en vuur, maar waar is het offerdier?” Voor ons is het totaal onzichtbaar, maar de joden zien al een vingerwijzing naar de goede afloop van het verhaal. Want…..Isaac moet zelf het hout dragen en dat kan helemaal niet! Het is in de joodse wet namelijk streng verboden om een offerdier zelf het hout te laten dragen, waarmee het geofferd wordt. Afijn, u hebt de afloop gehoord. Net op tijd komt God tussen beide en redt vader en zoon van een verschrikkelijk drama.
Wat gebeurt hier allemaal en wat heeft het ons te zeggen? Wat hier gebeurt is het toppunt van geloofsonderricht. De vader leert gaandeweg dat hij los moet komen van goden die mensenoffers willen. Hij leert dat deze God, onze God, definitief anders is dan de goden uit de cultuur waar hij vandaan komt. Hij leert ook dat hij zijn zoon los moet laten. Hij leert dat hij zijn eigen godsbeeld niet mag opleggen aan zijn zoon, maar dat Isaac een eigen, persoonlijke weg met God moet kunnen gaan. En Isaac leert van zijn vader dat er niets, maar dan ook helemaal niets gaat, boven de gehoorzaamheid aan God. Dat gehoorzaamheid aan God belangrijker is dan het leven van je enige kind, niet omdat het leven van dat kind niet belangrijk is, maar juist omdat het door de gehoorzaamheid zelf pas echt vrij kan worden. Het is eigenlijk een verkeerde vraag, maar ik kan me toch voorstellen dat hij leeft; Waarom moet God zo nodig de belangrijkste zijn? Waarom mag er niets belangrijker zijn dan de liefde tot God? Vooropgesteld; God, de Schepper van het Al, heeft het voor Zichzelf niet nodig om belangrijk gevonden te worden. Dat wij de enige, ware God boven alles stellen is vooral in het belang van onze eigen vrijheid als mens. Ze worden vaak tegenover elkaar gesteld; als wij gehoorzaam zijn aan God, worden we beknot in onze eigen vrijheid. Maar het is juist andersom; Alleen in gehoorzaamheid aan de ene ware God worden wij echt vrije mensen. De glorie van God is de levende mens. De ècht levende mens.
Al te gemakkelijk kunnen wij concluderen dat het verhaal van Abraham die zijn zoon aan de goden offert achterhaald is. Pas hier ontzettend op, want hebben wij wel in de gaten aan welke goden wij onze kinderen neigen te offeren. Wij zijn mensen van deze tijd, wij zijn omringd door de afgoden van deze tijd, en voor we er erg in hebben, offeren we onze kinderen ook aan die afgoden. En als wij dan als vaders van deze tijd, méér willen zijn dan beste vriend of metgezel van onze kinderen, als wij dan om met Aldo Maria Valli te spreken, ook ècht onze verantwoordelijkheid als vader of moeder willen nemen, laten wij dan zorgen dat wij, net als de oervaders en de Ene Vader, richting geven aan onze kinderen. En die richting dat is geen vaag gepraat; die richting heeft als basis de Tien geboden. Als het gaat om strengheid in het naleven van Gods geboden, is dat een groter daad van liefde dan onze kinderen over te laten aan de stormen van deze tijd. Andes gezegd; Met Abraham, je kinderen offeren aan de ene ware God, is een groter daad van liefde, dan ze aan hun lot over te laten en ze daarmee te offeren aan de afgoden.
Amen.
Job 7,1-4.6-7, Ps. 147, 1 Kor. 9,16-19.22-23 Mc. 1,29-39.
De somberheid die vandaag spreekt uit het boek Job, lijkt veel op de krant van vandaag. Eén en al ellende; nog meer corona-zorgen lijken op ons af te komen, dreigende burn-out bij 80 procent van de jongeren, zedenmisdrijven alom, algoritmen die op een akelige manier grote bevolkingsgroepen beïnvloeden, klimaatproblemen, een overheid die op allerlei gebieden tekort lijkt te schieten, gemopper over het tempo en/of de manier van vaccineren en ga zo maar door. Onana de keeper van Ajax een heel jaar geschorst (al vind ik dat als Feyenoordsupporter natuurlijk niet zo heel erg). Een van de weinige dingen die de krant leuk noemt, is de komst van sneeuw en ijs. Maar ook daar zal niet iedereen even blij mee zijn.
En wat een gigantische sprong dan, van de laatste zin uit het boek Job; “Nooit meer zal mijn blik het goede aanschouwen” naar de eerste van de psalm: “Hoe goed is het te zingen voor onze God, hoe heerlijk Hem onze lof te brengen”. Het valt voor een gemiddeld mensenhart niet mee denk ik, om dat zomaar te voltrekken; om midden in de ellende, God lof te brengen. Ik weet niet hoe andere mensen dat doen, maar als ik niet zou blijven bidden, als ik bij alles wat er in onze wereld en in mijn eigen leven gebeurt, God los zou laten, dan zou ik misschien ook wel wanhopig worden. Dezelfde Job van de eerste lezing is mij daarin tot een krachtig voorbeeld. Want we lezen hier dan wel een stukje dat wanhoop ademt; als we het hele boek Job bezien dan is de conclusie juist tegenovergesteld; deze Job die zo veel harder geslagen wordt dan wij allemaal, hij blijft met God in gesprek, hij weigert Hem los te laten of af te vallen. Hij knokt zich dwars door alle ellende heen met als slotconclusie; “Alleen van horen zeggen kende ik U, nu heb ik U gezien met eigen ogen’. “Daarna leefde Job nog honderdveertig jaar”, zegt de Bijbel, “hij zag zijn kinderen en kleinkinderen tot in het vierde geslacht”.
Wat ik maar wil zeggen; Wij hebben het leven niet zelf in de hand. Wij zullen ons moeten blijven wenden tot God, die gaat over leven en dood. Wij zullen ons vertrouwen moeten blijven stellen op Hem, meer dan op onze eigen prestaties. Wij mogen met Hem meewerken, maar wij bepalen niet wat er gebeurt.
Vandaag mogen wij ook een dag mee optrekken in het leven van Jezus. Ook Hij bepaalde niet zelf wat er gebeurde maar Hij ging op een bijzondere manier om, met de gebeurtenissen in Zijn wereld. Het leed in de wereld laat Hem niet onberoerd, maar Hij laat zich er niet door bepalen. En dat, zo weten we, trekt Hij door tot in het uiterste; “Als het mogelijk is Vader, laat dan deze beker aan mij voorbij gaan”, maar ook “niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt”; bidt Jezus in Zijn laatste uur in de Hof van Olijven. Jezus kan de dood niet voorkomen, maar Hij raakt er niet bezeten van.
Zoals we zien begint zo’n dag in het leven van Jezus met gebed. Hij komt immers recht uit de synagoge als Hij naar het huis van zijn beste vriend gaat. Daar wordt Hij meteen overvallen door een jobstijding. De schoonmoeder van Petrus is ernstig ziek. En hoewel het een sabbath is, redt Jezus de situatie door haar te genezen. Dat is Jezus ten voeten uit; onmiddellijk ingaan op de concrete nood van mensen. Niet eerst allerlei “Ja maars”; niet “wat zullen de Farizeëen van de wereld ervan denken?”; nee, gewoon aanpakken. En dat doet Hij verder een groot deel van de dag; “De hele stad dromde samen voor de deur”, staat er, “en Hij genas talloze zieken en dreef boze geesten uit”. Wie dus geen zorg heeft voor zijn naasten, wie zijn hart sluit voor zijn medemens in nood, wie niet deelneemt aan de leniging van vaak schijnende noden van ontelbare armen, onderdrukten, zieken en eenzamen, die kan zich moeilijk een volgeling van Jezus noemen. Dat sociale, helpende aspect van het ‘leerling zijn van Jezus’ is sinds de jaren zestig van de vorige eeuw echter zo benadrukt, dat het ten koste is gegaan van die andere dimensie die net zo belangrijk is; het gebed. Zowel het openbare gezamenlijke gebed, als het persoonlijk individuele. Gebed wordt tegenwoordig door velen beschouwd als een jammerlijk verlies aan tijd. Dure tijd, waarin je zoveel andere en betere dingen had kunnen doen. Maar als wij leerlingen van Jezus willen zijn, dan kijken we naar wat de meester doet. Hij begint de dag met gebed en Hij eindigt de dag met gebed. Ook al hoort Hij dat “iedereen Hem nodig heeft”. Ook al weet Hij dat Hij in die tijd nog zoveel meer goeds had kunnen doen. Sterker nog; Jezus gaat helemaal niet meer terug naar al die mensen die Hem zo hard nodig schijnen te hebben. Hij trekt juist verder, “naar alle andere dorpen en steden in de omtrek om ook daar te prediken”. Want dat prediken staat voorop. Het is in het kielzog van die prediking dat Hij de mensen geneest. De prediking van het Rijk Gods, daar gaat het om. Mensen tot geloof brengen, dat is de missie van Jezus; Geloof, of vertrouwen op God brengen. Vertrouwen dat Hij ons tenslotte overal doorheen helpt. Dat is Zijn prediking en dat is het voorbeeld dat Hij ons geeft met Zijn leven, met Zijn sterven en Zijn verrijzenis.
De problemen van dit ondermaanse zullen nooit helemaal opgelost worden. Maar wat telt is dat wij blijven geloven, dat wij ons geborgen weten in Hem die zoveel groter is dan corona en klimaat en alles waar wij ons zo druk om maken. Wel proberen zo goed mogelijk te zorgen, maar er niet bezeten van worden.
Amen.
Met de doop van de Heer, vorige week, hebben we de Kersttijd afgesloten. We zijn weer in het groen, dat betekent dat we in de gewone zondagen van het jaar zitten. Hoewel; “gewone zondagen” bestaan niet voor iemand die Eucharistie mag vieren en er de diepte van kent. Maar ook in andere zin bestaan gewone zondagen al bijna een heel jaar niet. We moeten alsmaar dat vervelende, saaie “afstand houden’, er valt zelfs geen normale verjaardag te vieren, onze jongeren lopen bijna tegen de muur op van verveling en uitzichtloosheid en de nieuwsberichten geven ook weinig aanleiding tot vrolijkheid. We zijn het corona-virus kennelijk nog lang niet de baas; integendeel, er komt misschien nog wel een grotere dreiging op ons af. Ondertussen ligt de grootste wereldmacht met zichzelf overhoop, en is ook onze eigen regering gevallen. Eerlijk gezegd verbaast het mij, en wij mogen daar best dankbaar voor zijn, maar het verbaast mij soms, dat de meesten van ons het, ondanks alles, toch nog zo goed hebben. De kachel brandt nog steeds en voor honger hoeven we ook niet direct te vrezen. Maar naast die materiële kant mogen wij ons toch vooral rijk prijzen met de notie van God die ons bijstaat. Want zoals paus Benedictus lang geleden al zei; “Als God niet voor je bestaat, dan ben je overgeleverd aan de elementen die je zelf moet zien te beheersen”. Zie daar de echte voedingsbodem voor angst en depressie. Want niemand kan zijn eigen leven maken, noch garanderen. Alle virologen, wetenschappers en politici ten spijt; tenslotte is er maar één veilige haven en die is hier te vinden. Niet per sé in dit gebouw, maar bij de persoon die wij vieren; Jezus Christus.
Als je de Schrift-teksten van vandaag met een nuchtere of kritische blik beschouwt, dan valt er amper een touw aan vast te knopen. Drie keer achter elkaar roept God Samuel aan en als hij eindelijk op de goede manier luistert, dan denk je: –nou heeft God zeker wel iets heel belangrijks te zeggen- maar dan zegt Hij niets. Had Hij het arme jong niet beter kunnen laten slapen? Het Evangelie is nog mysterieuzer. Hoe weet Johannes dat hier het “Lam Gods” voorbij gaat? En wat is dat überhaupt; het “Lam Gods?” We zitten nèt in het eerste hoofdstuk van Johannes, Jezus heeft nog helemaal niets bijzonders gedaan; hoe kan Johannes dan nu al weten dat Jezus het “Lam Gods” is? Vervolgens vragen de leerlingen om te mogen zien waar Jezus verblijf houdt. Worden wij, met hen, nieuwsgierig naar wat daar dan wel te zien zal zijn….. Maar…helemaal niks,….. lezen we daar over.
Een tijd geleden had ik contact met een oudere mevrouw die zich helemaal vast zat te bijten in de Bijbel en probeerde alles te begrijpen. Ik heb het haar ernstig afgeraden want als je alles wilt begrijpen wat in de Bijbel staat dan houdt je waarschijnlijk vooral veel hoofdpijn over. De grootste bijbelgeleerden hebben hun hele leven gestudeerd op één Bijbelboek en dan zijn ze het er nog lang niet over eens wat er nou precies staat en hoe dat in het Nederlands vertaald zou moeten worden. Kun je er dan niks mee? Ja natuurlijk wel. Kijken wij naar het stukje evangelie van vandaag dan komen wij daar zes keer het woord “zien” tegen en zes keer een vervoeging van het woord “gaan”. “Zien en gaan”. Die twee horen bij elkaar, zo zou je kunnen zeggen, als de hemel bij de aarde, als de zee bij het land, als de dag bij de nacht. Als wij “zien” dat God bij ons is, dan “gaan” we een stuk lichter door het leven. En dat is trouwens ook waar het hele Evangelie om draait. De Goede Boodschap gaat nergens anders over dan dat God zich geopenbaard heeft, zich zichtbaar gemaakt heeft aan ons mensen, opdat onze gang door het leven lichter zou worden. Of dat nou beschreven wordt in de mysterieuze woorden van Johannes, of door de wat nuchterder Marcus, maar dáár gaat het om; dat God zich zichtbaar heeft gemaakt onder de mensen.
En wat verder nog eenvoudig uit de lezingen is op te maken is dat mensen altijd weer geroepen worden. Drieduizend of misschien al vijfduizend jaar geleden Abraham en Samuel, tweeduizend jaar geleden de leerlingen rond Jezus en vandaag wij. Om te zien en te gaan. Om te zien, om in te zien, dat God ons draagt, om trouw te blijven aan het verbond dat Hij met ons gesloten heeft en om gaandeweg en op onze beurt te getuigen van Hem. Zó, dat komende generaties Hem ook kunnen kennen. Dat zij het lichte juk dat Hij hen oplegt op zich mogen nemen maar verder niet zo bang zijn.
De laatste woorden die in dit Evangelie zijn opgetekend over Johannes luiden: “Hij zag, en geloofde”. Wat zag Johannes dan? Hij zag eigenlijk niks. Ja, een leeg graf, dat zag hij. Maar in dat lege graf zag Hij de hand van God. Hij zag, hij geloofde en hij ging. Amen.