Jes. 45,1.4-6, 1 Tess. 1,1-5b Mt. 22,15-21
Protestanten hebben een heel andere manier van preken dan wij, katholieken. Protestantse preken lijken doorgaans veel op een les of een hoorcollege, terwijl de bedoeling van een katholieke preek meer iets heeft van “verkondigend getuigen”. Bij ons is de preek slechts een aanvulling, een voorbereiding op de Eucharistie. Maar vandaag wil ik dus ook een beetje les geven. Geschiedenisles. In de eerste lezing gaat het over een zekere Cyrus die een merkwaardige titel krijgt; de gezalfde van God, of in het hebreeuws “de Messias”. En dat is heel vreemd, zeker als we weten dat deze Cyrus een heiden is, een ongelovige. Wat is er aan de hand? Zo’n 600 jaar voor Christus is het joodse volk gedeporteerd, zal ik maar zeggen, naar Babylonië of Perzië. Afgesneden van het voor de joden heilige Jerusalem met de Tempel; afgesneden dus van het centrum voor aanbidding van de ene ware God. In 538 voor Christus is koning Cyrus aan de macht in het Babylonische Rijk. Voor de joden moet het een mirakel geweest zijn, want deze koning laat de joden zomaar ineens terugkeren naar hun eigen land, naar Israël, en hij geeft ook nog eens de geroofde schatten van de Tempel mee terug. Een mirakel want zoals Jesaja schrijft over Cyrus; “Ik ben de Heer uw God. Ik omgord u -en gij kent Mij niet-”. In de ogen van de profeet dus, loopt de geschiedenis van God met mensen, ook langs mensen die God niet eens kennen! Iets vergelijkbaars zien we later als Jezus in gesprek is met de Samaritaanse vrouw, of als het over de Barmhartige Samaritaan gaat. Mensen van wie gezegd wordt dat ze God niet kennen, buitenstaanders, die wel degelijk een rol spelen in Zijn plannen. Hier dus wordt de heidense Cyrus, maar liefst “gezalfde van God” genoemd! Waarom moeten wij deze geschiedenis horen? Wat heeft het met ons te maken? De Amerikaanse bisschop Robert Barron, bij wie ik soms graag mijn licht mag opsteken, zegt dat ons geloof bedreigd wordt door twee principes; relativisme en tribalisme. Tegenwoordig hebben we het meeste last van relativisme want vandaag de dag krijgen wij van alle kanten te horen, dat het er niet toe doet welk geloof je aanhangt, omdat alle religies bij dezelfde God uitkomen, zij het langs een andere weg. Dus het maakt eigenlijk niet uit wat je gelooft. Het resultaat is dat veel mensen zijn gaan geloven wat hen zelf het beste uitkomt. De andere bedreiging is het tribalisme. Met alle “ismen” is iets mis, ook met het tribalisme. Tribalisme betekent dat er zo’n sterk gevoel van verbondenheid is, binnen een groep, zo’n overtuiging van eigen superioriteit, dat anderen uitgestoten worden. Tegen allebei die “ismen” heeft Jezus zich sterk verweerd.
“Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”, heeft Hij gezegd, en “Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader”. Hij zei niet: “Ik ben een weg”, maar “Ik ben de Weg”. Hij zei niet; “Ook door Mij heeft men toegang tot de Vader” maar “Alleen door Mij..” Bepaald geen relativerende uitspraken. Anderzijds weten we uit de parabels die Jezus ons de laatste weken vertelt, hoezeer hij uitvaart tegen de Farizeeën, die zich met hun verheven gebedspraktijken en wetskennis, superieur voelen boven het gewone volk. Het is ook het spanningsveld waarin wij zelf leven. Enerzijds mogen wij weten dat wij de ene, heilige, katholieke Kerk zijn. Wij mogen dat niet relativeren of afzwakken. Anderzijds mogen wij ons daarmee niet verheffen boven welke andere mens dan ook. Als wij, om het maar even zo te zeggen, “in het bezit zijn” van de kennis van de enige ware God, dan geeft dat ons niet het recht om daarmee uit de hoogte neer te kijken op anderen. In tegendeel; als wij durven te zeggen dat we God kennen, dan dienen wij ons daarnaar te gedragen! Dat wil zeggen; dan hebben we geen recht op verering, maar alleen een groter verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar en de hele mensheid. De enige Mens die met recht mocht zeggen dat Hij de ene ware God kent en de Enige ook die van zichzelf mag zeggen dat Hij de Weg de Waarheid en het Leven is, die hangt daar.
Het is een ongelofelijk spannend gebied; enerzijds de grandeur van de Eucharistie volledig erkennen, niets afdoen van de heilige Aanwezigheid van God onder ons, en anderzijds, ons daarmee niet opsluiten in hoogmoedige afstand tot ongelovige of zoekende mensen. Daar valt wellicht nog heel veel meer over te zeggen maar ik wil toch ook nog graag even naar dat prachtige Evangelie.
Als u de Evangelies van de laatste weken gevolgd hebt dan weet u dat de spanning tussen de zelfgenoegzame Farizeeën en Jezus steeds verder is opgelopen. Ik moet dat “zelfgenoegzame” trouwens wel een beetje nuanceren, want ik denk dat de Farizeeën ook ècht dachten dat ze het geloof in de ene ware God moesten beschermen tegen Jezus met zijn “malle fratsen”. Deels snapten ze Hem gewoon niet, en deels snapten ze Hem juist heel goed, maar waren ze bang om van hun eigen ivoren toren te worden gestoten. Afijn. De Farizeeën denken nu een list te hebben om Jezus te vangen. Ze sturen Farizeese leerlingen op Hem af samen met Herodianen. Dan zit Jezus in de val. Want zegt Hij “Wel belasting betalen”, dan neemt Hij afstand van de ene ware God, die voor een gelovige de Enige is aan Wie wij iets schuldig zijn. Zegt Hij “Geen belasting betalen”, dan wordt hij door de aanhangers van Herodus gezien als een staatsgevaarlijke opruier. En dan is daar weer die sublieme reactie van Jezus, die wel van goddelijke oorsprong móét zijn: “Geef eens een belastingmunt?” Dat doen ze, en daarmee staan ze meteen zelf in hun hemd. Gelovige Joden vervloekten het Romeinse geld om meerdere redenen maar vooral ook omdat er een beeltenis op stond van de keizer die als een god vereerd werd. Officieel wilden zij daar niets mee te maken hebben, maar met het in bezit hebben en het tonen van die munt komt hun schijnheiligheid vol in het licht. “Dat beeld is van de keizer”, zegt Jezus, “geef dan aan de keizer wat van hem is”. …….“En God schiep de mens, naar Zijn beeld en gelijkenis”, hebben we in het Scheppingsverhaal gehoord. “Geef dat beeld van de keizer maar terug aan de keizer, maar geef het beeld van God, het beeld dat jij zelf bent, terug aan God”. Natuurlijk hebben wij te dealen met alle wederwaardigheden van deze wereld en moeten we allerlei vormen van belasting betalen; maar dat is allemaal bijzaak. Het belangrijkste is dat we God geven wat Hem toekomt; dat is onze ziel, dat is heel ons hart, heel ons leven waarmee wij Gods liefde in deze wereld handen en voeten mogen geven. Amen.
Daar staan we dan met alles wat er over gebleven is van iets wat een groot feest had kunnen zijn. Een heleboel mensen hebben om begrijpelijke redenen afgezegd. Het koor, waarop wij ons erg verheugd hadden, dat ook nog speciaal mijn lievelingslied had ingestudeerd, moest op het laatste moment alsnog afhaken. Maar ja, eigenlijk is het ook maar een luxe-probleem. Er zijn zoveel ergere dingen. Bovendien, zoals in het Evangelie staat; het feest, het bruiloftsmaal, de Eucharistie, die gaat hoe dan ook door! En voor een goed verstaander is dat toch het allerbelangrijkste. Ik ben in elk geval blij dat u er wel bent en dat mr. van den Brand en mw. van den Berg muzikaal en vocaal redding brengen. Want geloof me, er zijn momenten geweest hier in deze kerk, dat ik mw. van den Berg heb horen zingen en dat ik aan een engel dacht. Heel blij ben ik ook met de aanwezigheid van mijn oud collega’s; diaken Henk van Thiel, kapelaan Herman Schaepman en pastoor of pére, moet je tegenwoordig zeggen; pére Theo van Osch. En naar pastoor Ponsioen zal ik zo maar even zwaaien want die zit achter de computer.
Tja, wat zal je verder nou eens zeggen op zo’n dag als deze? We vieren mijn 25 jarig jubileum en dan zou het dus over mij moeten gaan. Velen van u hebben het artikel gelezen dat ik schreef over die 25 jaar, en daar hebt u kunnen zien dat de hoofdrol gespeeld wordt door mijn vrouw. Haar “schuld” is het, dat ik diaken ben geworden, want zij moest zo nodig trouwen voor de Kerk. Of misschien kun je ook zeggen dat het begonnen is bij mijn ouders. Zij hebben een zoon op de wereld gezet, die alsmaar vragen bleef stellen bij het leven. Eentje ook, die niet tevreden was met een half antwoord. Of zou het begonnen zijn bij mijn oudste zus, ons Nel, die de eerste stukjes van een antwoord heeft aangedragen. Wat ik maar zeggen wil; het is niet hier of daar begonnen. Het is overal begonnen. En zo is het ook niet –mijn ding- dat ik diaken geworden ben, het is -ons ding-. Beste mensen het is een feest, het jubileum ook wel, maar vooral het feit dat God ons gevonden heeft, dat God ons gedreven of geroepen heeft, en dat daarmee ons leven nooit meer doelloos is. Dat er in de kern geen angst meer bestaat, omdat de moeder van alle angsten, de angst voor de dood, overwonnen is. Want dat is toch het leven in de kern. Wij grijpen ons met alle macht vast aan het tijdelijke geluk, hier en nu, terwijl je zeker weet dat het ooit voorbij zal zijn. Maar geluk dus, daar gaat het wel om. Nu heeft God ons zo “geprogrammeerd”, zal ik maar zeggen, dat wij alleen gelukkig zijn als we de liefde kennen. En met liefde bedoel ik iets anders dan wat je in Shownieuws te zien krijgt of in de meeste films. God zelf is liefde. Uit liefde heeft Hij ons geschapen. Uit liefde voor ons is Hij mens geworden. En omdat wij maar niet wilden luisteren heeft Hij de hoogst mogelijke daad van liefde gesteld; Hij heeft zich voor ons dood laten martelen aan een kruis. Hoe had Hij ooit nòg meer liefde moeten betuigen? God heeft de Schepping gegeven, Hij heeft de richting naar het hoogste geluk aangeduid, en met een soort doodsschreeuw van Zijn Zoon heeft Hij ons gesmeekt; “Luistert dan toch!” Alles wat God meer zou doen, dan zo, uit liefde voor ons te sterven, zou neerkomen op dwang. En dwingen kan God niet en wil God niet omdat Hij met dwang de Liefde onmogelijk maakt en dus Zichzelf zou verloochenen. En zo is God er min of meer toe veroordeeld om ons alleen onzichtbaar nabij te kunnen zijn. Maar met alles wat God wèl heeft kunnen doen, roept Hij ons op, om te antwoorden met liefde. Nogmaals niet die snelle liefde, die meer op zelfbevrediging lijkt, maar een christelijke liefde, christelijk, op Christus gelijkend. Een liefde die erop gericht is de ander gelukkig te maken. Als wij ons op die Liefde willen richten, zullen we niet alleen tijdelijk, maar eeuwig gelukkig zijn; dat is de belofte.
Maar ja, eeuwig geluk, dat is natuurlijk ook nogal niet iets om te geloven vandaag de dag! En daarmee kom ik bij de volgende generatie uit. Want veel dank ben ik verschuldigd aan onze kinderen. Ons liefste bezit…..nou ja bezit, onze kinderen, zijn ons op een heel natuurlijke manier blijven uitdagen en bevragen. Dat was niet altijd leuk, maar wel altijd heel oprecht en zinvol. Van de week had ik er weer zo een; “Pappa jij zegt wel mooi in dat stuk van jou dat iedereen zijn eigen weg in geloof mag gaan, maar tegelijk zeg je dat er maar één manier is”. En dat klopt inderdaad allebei. God geeft ons volledige vrijheid om onze eigen weg te gaan. Maar tegelijk is er voor iedere mens uiteindelijk toch maar één weg. Eén persoonlijke en unieke weg die beantwoordt aan de roeping die jij van Godswege hebt. Dat wil dus zeker niet zeggen dat we allemaal hetzelfde moeten doen. Wat wel voor iedereen hetzelfde is, dat is het luisteren; eerlijk luisteren naar hoe God de mens bedoeld heeft. Maar de konsekwenties van dat luisteren, die zijn voor iedere mens volslagen uniek. Abraham Josjua Heschel, een joods filosoof, zegt het zo prachtig; “Jij bent uniek op de plek waar jij staat. Want wat jij in deze tijd en op jouw plek kunt doen, dat kan niemand anders in de hele mensengeschiedenis. Als jij dus niet doet wat jij kunt, dan zal het nooit gebeuren”. Zo bijzonder is de roeping van ieder van ons!
Maar er is nòg iets wat ongelofelijk veel vreugde kan brengen; de Biecht. Want we willen het wel zo graag allemaal goed doen, en ik kan het misschien mooi vertellen, maar soms zijn we toch ook van die verschrikkelijke slapjanussen, angsthazen, luilakken of egoïsten dat we gewoon een hekel aan onszelf beginnen te krijgen. En ook die hele last mogen we dan zomaar weer bij God neer kieperen! Natuurlijk niet met een houding van; “Zoek Jij het maar uit”, maar met de bede; “Lieve God ik ben van mezelf te slap, wilt U mij overeind helpen?” En gegarandeerd: dan is Hij er!
Mooi gesproken Pieter, maar vertel nou eens wat je eigenlijk bereikt hebt in die 25 jaar? Daar kan ik heel kort over zijn. Niets. Nada. In termen van de wereld heb ik helemaal niets bereikt. Ik kan tenminste geen twee mensen aanwijzen die dankzij mij bij God uitgekomen zijn, al kan ik evenmin uitsluiten dat er die wel zijn. Ondanks mijn goede bedoelingen lopen de kerken leeg waar ik bij sta. Maar dan kijk ik met een scheef oog naar Jezus en dan vraag ik Hem: “En jij dan Jezus, wat heb Jij bereikt”? “In de ogen van de wereld heb ik ook niets bereikt” zou Hij zeggen, “Ze hebben Mij hier aan dit kruis gespijkerd”. Voor het oog van de wereld was Hij een mislukkeling. Maar wat voor Jezus van onvergelijkbaar groter waarde was dan de waardering van de wereld, dat was en is de liefde van de Vader. Natuurlijk wil ik mijzelf in de verste verten niet meten met Jezus, maar de boodschap begrijp ik wel. Het allerbelangrijkste van het leven is niet wat je allemaal gepresteerd hebt, niet hoe de mensen over je denken, maar hoe je staat in je relatie tot God. Uiteindelijk zal Hij alleen, -God en niemand anders- bepalen, wat het leven van ieder van ons waard is geweest. In die ruimte mogen wij leven. In die ruimte betekent 25 jaar diakenschap helemaal niets maar toch ook weer heel veel. Mogen we allemaal leren dieper te luisteren naar Hem die ons roept, “Adam, mens, waar ben je?” om op te gaan in Zijn liefde, oftewel eeuwig te leven, vanuit het enige antwoord waar onze God recht op heeft; “Ja, hier ben ik”. Amen.
Jes. 55,6-9, Fil. 1,20c-24.27a Mt. 20,1-16a
Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben……“Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben”, meer dan die paar woorden hoeven we eigenlijk voor de rest van de week niet te onthouden. “Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben”. Als wij met dat zinnetje leven dan zijn wij in een klap verlost van meer dan de helft van onze ruzies en zelfs van oorlogen. Want hoeveel ruzies ontstaan er niet doordat wij onszelf tekort gedaan voelen? Vaak ten onrechte. Altijd maar vergelijkend met wat een ander heeft of wat een ander kan. En juist in dat verschrikkelijke vergelijken, dat meten van waarden; geld, succes, populariteit, waartoe wij zo’n sterke neiging hebben, dáár begint de jaloezie, de roddel, de wrok en de ruzie. Wij kunnen het maar zo moeilijk doen met wat God ons geven wil. Vooral niet als we zien dat iemand anders op een bepaald vlak meer heeft dan wij. Altijd maar hameren op onze rechten, onze verworvenheden; dat we eigenlijk toch wel meer of beter verdienen dan die of die. En wat een prachtig verhaal van Jezus, om ons haarfijn te confronteren met die onhebbelijkheid. Het heet niet voor niets “Woord van God”. “Zijt gij kwaad omdat Ik goed ben”. God wil iedereen geven wat hij of zij nodig heeft om te leven, en wie van ons mag daar iets tegenin brengen? Ik heb nog een paar minuten over voor deze preek, maar Jezus gebruikt een parabel om iets duidelijk te maken. En is het niet een beetje aanmatigend om dan nog eens te gaan uitleggen, wat Jezus zelf al zo duidelijk zegt? Misschien doen we er daarom het beste aan om de laatste zes zinnetjes van het Evangelie nog eens over te lezen. Die spreken volgens mij duidelijker taal dan wat ik er over zou kunnen zeggen.
Of toch nog een kleine aanvulling. Ik heb mijn vrouw gezegd dat ik vandaag wel een hele korte preek heb, omdat het Evangelie van zichzelf zo overduidelijk is. Maar daarop ontstond toch een hele discussie. Mijn vrouw nam het op voor de mopperende werkers van het eerste uur. Ze snapte wel dat zij toch ontevreden waren, want zo gemakkelijk is dat niet, dat omdenken; dat hen toch geen onrecht was aangedaan en dat ze toch gekregen hadden wat er afgesproken was. En natuurlijk, dat is ook zo. Gemakkelijk is het misschien niet, maar wel heel erg de moeite waard. Want als je het kunt, werkt het enorm bevrijdend; Dat je zo op God mag vertrouwen dat Hij je zal geven wat je nodig hebt en dat je ook niet méér hoeft te willen hebben of te zijn dan wat Hij jou geeft. Amen.
“Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben.....? ”, meer dan die paar woorden hoeven we voor de rest van de week niet te onthouden. “Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben”. Als wij met dat zinnetje leven dan zijn wij in een klap verlost van meer dan de helft van onze ruzies en zelfs van oorlogen. Want hoeveel ruzies ontstaan er niet doordat wij onszelf ten onrechte tekort gedaan voelen? Altijd maar vergelijkend met wat een ander heeft of wat een ander kan. En juist in dat verschrikkelijke vergelijken, dat meten van waarden; geld, succes, populariteit, wat wij alsmaar blijven doen, daar begint de jaloezie, de roddel, de wrok en de ruzie. Wij kunnen het maar zo moeilijk doen met wat God ons wil geven. Vooral niet als we zien dat iemand anders op een bepaald vlak meer heeft. Altijd maar hameren op onze rechten, onze verworvenheden; dat we eigenlijk toch wel meer of beter verdienen dan die of die. En wat een prachtig verhaal van Jezus, om ons haarfijn te confronteren met die onhebbelijkheid. Het heet niet voor niets “Woord van God”. “Zijt gij kwaad omdat Ik goed ben”. God wil iedereen geven wat hij of zij nodig heeft en wie van ons mag daar iets tegenin brengen? Ik heb nog een paar minuten over voor deze preek, maar ik zou zeggen; lees in stilte de laatste zes zinnetjes van het Evangelie maar over. Daar hebt u wellicht meer aan dan aan wat ik nog te vertellen zou hebben.
Of toch nog een kleine aanvulling. Ik heb mijn vrouw gezegd dat ik de kortste preek ooit had en daarop ontstond een hele discussie. Mijn vrouw nam het op voor de mopperende werkers van het eerste uur. Ze snapte wel dat zij toch ontevreden waren, want zo gemakkelijk is dat niet, dat om-denken; dat ze toch gekregen hadden wat afgesproken was. En natuurlijk, daar heeft ze ook gelijk in, gemakkelijk is het zeker niet, maar als je het kunt, werkt het wel enorm bevrijdend; Dat je zo op God kunt vertrouwen dat Hij je altijd geeft wat je nodig hebt en dat je niet méér hoeft te willen of te zijn dan dat Hij jou geven wil. Amen.
23e zondag door het jaar A Ez. 33,7-9, Rom. 13,8-10, Mt. 18,15-20
Vandaag krijgen we hele concrete praktijkles van Jezus. Met een plechtig woord gaat het over “broederlijke vermaning”. In taal van vandaag; elkaar aanspreken op verkeerd gedrag, elkaar op het rechte spoor houden. En daarmee ligt er meteen een flink probleem op tafel. Enerzijds hebben we allemaal zo iets van; ‘Wie ben ik om een ander tot de orde te roepen? Iedereen moet maar doen wat hij of zij het beste vind’? En aan de andere kant; hoe moeilijk is het niet voor ieder van ons om ons iets te laten gezeggen door een ander? We bedoelen het allemaal goed. Waar zouden we het recht trouwens vandaan halen om elkaar iets te zeggen? Het is nog eens ook onchristelijk ook. Jezus zegt het duidelijk; “oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden?” Vandaag de dag is het ongeveer het meest negatieve wat je kunt doen; oordelen, of “discrimineren” heet het al gauw. Terwijl discrimineren letterlijk niet meer betekent dan; verschillen benoemen. En inderdaad; onze samenleving is bijna zo ver dat je een man geen man meer mag noemen en een vrouw geen vrouw. Maar als wij mensen samen willen leven -en we kunnen niet anders- dan zullen we elkaar op het rechte spoor moeten houden. Niet elkaar veroordelen, niet afschrijven, maar aanspreken.
De Bijbel is daar glashelder over en niet met de meest voorzichtige woorden. "Als gij de boosdoener niet waarschuwt voor zijn gedrag dan sterft die boosdoener wel om eigen schuld, maar dan kom Ik zijn bloed van u opeisen”; horen we Ezechiël in de eerste lezing zeggen. In het volk van God is het dus zo, dat als wij elkaar niet op het rechte pad houden, dat we dan medeschuldig zijn aan het verloren lopen van de ander, net zo goed als dat we hem laten omkomen van de honger. Wij gedoopte mensen zijn gemeenschap in Christus, wij hebben elkaar nodig, wij moeten elkaar vasthouden, bemoedigen, helpen, maar ook de waarheid zeggen als dat nodig is. Niet met de bedoeling elkaar te beschadigen, maar om elkaar bij de les te houden. Maar wat is die les? Wat is het rechte pad? Wat is de waarheid? Wat weet ik daarvan? Goed en kwaad zijn in een samenleving waaruit de ene God aan het verdwijnen is een kwestie van “eigen mening of eigen gevoel” geworden. En als er geen gezamenlijk erkende waarheid is, dan heeft iedereen gelijk. De een haalt dat gelijk met slimmigheden, de ander met bruut geweld, maar het is allebei even verkeerd. De waarheid over goed en kwaad is niet te vinden in onze eigen mening, maar als het goed is zoeken wij de waarheid bij God die van ons houdt. God die ons vraagt niet enkel voor onszelf te leven, maar samen te leven in Zijn Naam. Die ons ook een weg wijst naar dat samen leven; met de Tien Geboden, met het voorbeeld van Christus en in Zijn voetspoor, met de leer van de Kerk.
Of het nuttig is om elkaar op het goede pad te houden, dat lijkt wel duidelijk, maar hoe doe je dat dan? Daar geeft Jezus zelf in het Evangelie een helder antwoord op. Het zal niet voor de eerste keer zijn dat u het hoort, het is geen revolutionair nieuws, maar het probleem is zo hardnekkig dat het goed is om er weer eens bij stil te staan. “Als je broeder gezondigd heeft wijs hem dan onder vier ogen terecht”. -Onder vier ogen- Niet onder de ogen van de hele wereld. Zo helder, zo simpel, maar kennelijk zo moeilijk. Want hoe doen wij dat meestal? Heel vaak is degene die het aangaat juist de laatste die we aanspreken. Veel liever klagen we bij iemand anders onze nood. Of we sturen een boze e-mail of tweet. Veel gemakkelijker is dat ook. Natuurlijk is het veel moeilijker om de persoon in kwestie onder vier ogen aan te spreken. Maar hoeveel beter, constructiever en mooier is het niet, om de hele wereld er buiten te laten en je medemens de kans te geven zonder gezichtsverlies bij te draaien. Doe het uit zorg voor de persoon, uit liefde voor je medeschepsel. Als het je op die manier lukt dan heb je pas echt vooruitgang gemaakt. Maar Jezus is realistisch. Hij weet dat het niet altijd werkt. “Pas als het niet werkt, haal er dan een ander bij”. zegt Hij. Samen kunnen ze proberen het probleem aan te pakken. Niet met de hele wereld. Misschien hebben zij wèl het effect dat jij in je eentje niet had. “Als dat ook niet werkt, haal er dan de Kerk maar bij”; zegt Jezus. Wij moeten ons wel even voorstellen wat Jezus in de eerste eeuw met de Kerk bedoelde. Niet de website van de parochie, geen wereldwijde gemeenschap van een miljard mensen, maar een kleine groep oprechte christenen; dat was –de Kerk-. Zij moeten een laatste poging doen om de zondaar te laten omkeren, en als ook dat niet lukt, zegt Jezus, beschouw hem dan als een heiden of een tollenaar. “Hè, hè dan zijn we eindelijk van hem af”, zouden we gemakshalve kunnen denken. Maar toch; Halen wij ons even in herinnering hoe Jezus zelf omging met tollenaars en zondaars.Geen mens afschrijven, nooit en te nimmer!Blijven hopen, blijven bidden voor de afgedwaalde.
Bijna 25 jaar ben ik diaken en al die tijd heb ik jonge mensen mogen voorbereiden op het doopsel van hun kindjes. Voor het grootste deel waren het allemaal lieve jonge mensen, die echt het beste voor hadden met hun kindje en met hun leven. Daarom ook komen ze om het doopsel vragen; zij weten dat God een veilige haven is. Maar wat mij in verreweg de meeste gevallen bevreemd heeft, is dat vrijwel géén van die ouders een levende relatie met Christus en de Kerk onderhoudt. O ja, sommigen steken wel eens een kaarsje aan, of gaan naar een mis waarin opa of oma herdacht wordt, maar zelf Christus zoeken in de Eucharistie? Dat doen ze alleen als ze er zin in hebben en dat moeten ze toch ook zelf weten? Hoe ze hun leven invullen, dat moeten ze zelf weten! Wel of niet trouwen, dat moeten ze zelf weten! Het zijn wellicht niet de boosdoeners waar Ezechiel het over heeft, maar om in zijn termen te spreken wil ik toch voorkomen dat God mijn bloed komt opeisen omdat ik verzaakt zou hebben deze jonge mensen te wijzen op de waarheid in Christus. Een medaille heeft twee kanten, ook die van het doopsel. Aan de ene kant is er de overvloedige genade van God, die elke zondaar in zijn armen wil nemen. Aan de andere kant is er de noodzaak voor de mens om de relatie met God te onderhouden.
“Werken is ook bidden”, met die smoes zijn veel mensen in de 60-er jaren thuis gebleven. Vandaag zou ik willen zeggen; “Bidden is ook werken". Laten we dat dus blijven doen. Zo samen bidden dat God in Zijn Kerk zichtbaar wordt. Amen.