Ik geloof niet dat het beeld van een goede herder vandaag de dag nog zo tot de verbeelding spreekt, als dat het eeuwenlang gedaan heeft. Sinds de 60-er jaren wensen wij ons namelijk niet meer als schapen te laten leiden door welke herder dan ook. Hoewel wij natuurlijk mondiger geworden zijn en gemiddeld ook wat meer gestudeerd hebben; het idee dat mensen geen herder meer nodig zouden hebben, is toch wel een beetje doorgeslagen. Want waar haalt men de wijsheid van vandaag vandaan? Is het een of andere geleerde? Is het de televisie? Is het deze of gene goeroe? Een popster? Ik heb tot mijn 30ste ongeveer, voordat ik opnieuw katholiek werd, best wat gestudeerd; psychologie, psychiatrie, theologie en ik heb daar heus ook wel wat van opgestoken. Toch bekroop mij bij al die studies steeds weer een bepaalde twijfel; Wat heb ik er eigenlijk aan, het is allemaal zo theoretisch? En wie zeg mij dat het echt zo is, en op grond waarvan? Hoe weet men dat zo zeker? Mensen zijn vaak uit op geld, roem of eer, dus als er weer een prijzig boek de markt op kan, dan is dat toch weer mooi meegenomen? Eigenlijk bekroop mij een soort van wantrouwen ten opzichte van alle instituten, ten opzichte van alle wetenschap en ook ten opzichte van mijzelf. Want ook bij mijzelf merkte ik dat veel van wat ik doe met eigenbelang te maken heeft. Tenslotte kwam bij mij steeds sterker de vraag naar boven; “Wie heeft er iets voor de wereld betekend zonder daar zelf beter van te worden”. Dus niet iemand die allerlei prachtige filosofieën bedacht heeft, maar iemand die iets voor de mensheid gedaan heeft en daar zelf niet beter van geworden is. En toen kwam ik noodzakelijkerwijs uit bij Degene die zich vandaag de goede herder noemt. Jezus.
Wat is een goede herder? Het schijnt dat paus Franciscus daar iets moois over gezegd heeft. “Een goede herder” zegt hij “moet vóór de schapen uitgaan, hij moet er middenin staan en hij moet bij tijd en wijle achterop komen”. De herder moet voorop gaan en de weg wijzen, hij moet weten waar het beste gras is. Maar de herder moet ook weer niet zover vooruit lopen dat de schapen hem niet kunnen volgen. Hij moet contact houden met de kudde. Er middenin staan. “Hij moet de geur van de schapen hebben”; zegt paus Franciscus. Tenslotte moet de herder ook achterop komen om de achterblijvers in de gaten te houden; zieke of minder vlotte schapen erbij houden, die anders door de wilde dieren zouden worden aangevallen. Als hij dat niet doet heeft hij op den duur helemaal geen kudde meer.
En als we dat beeld van een goede herder even vasthouden; is Jezus dan zo’n goede herder? Zeker wel. Overal ging Jezus voorop; in Galilea, aan het meer, in Jerusalem, op de Olijfberg, op de Tabor bij de gedaanteverandering. Zijn intocht in Jerusalem. Of als de verrezen Heer die zegt. “Raak me niet aan, je kunt mij niet vasthouden”. Jezus leidt wel degelijk; Hij leidt ons naar -wat geen oor gehoord en geen oog gezien heeft-. Maar Jezus is ook dicht bij de mensen. Hij nodigt de leerlingen uit om bij hem te blijven. Hij zit met hen in een bootje op het meer. Hij eet en drinkt zelfs met prostituees en publieke zondaars. Jezus is altijd onder de mensen, behalve als Hij bidt. En tenslotte; Ja, Jezus had zeker oog voor de achterblijvers. Vooral voor degenen die er niet bij hoorden, de verstotenen, de lepralijders enzovoort. Hij raakt ze zelfs aan en geneest hen. Denk aan de vrouw bij de bron, de blindgeborene, Zacheus, de verstoten belasting-inner. Denk aan de overspelige vrouw: “Laat degene die zonder zonden is de eerste een steen gooien”. Jezus heeft veel aandacht voor degenen die buiten de boot vallen. Hij is inderdaad de goede herder op alle drie de gebieden; voorop gaan, ertussen staan en de achterhoede erbij houden.
En hoe zit dat met de herders van onze Kerk? Onze paus, de bisschoppen en de priesters? Ook zij moeten niet alleen een vriendelijk, gezellig mannetje zijn; “ouwe-jonges, krentenbrood”. Ook zij dienen voorop te gaan. Mensen leiden in een richting die ze misschien niet helemaal begrijpen. Daarom moeten ze, tot op zekere hoogte theoloog zijn, ze moeten bovengemiddeld bekend zijn met de Bijbel, de catechismus en de vereisten voor de liturgie. Zij moeten weten wat de essentie is van samen Kerk zijn. Bovenal moeten zij verwijzen naar de ene Goede Herder en net als Hij een man van gebed zijn. Maar als hij alleen dat doet, dan verliest hij het contact met de mensen. Hij moet ook proberen daar te zijn, waar de mensen leven, waar ze samenkomen. In het ziekenhuis, op straat, bij het voetballen en op school. “Prima als je de mensen leert wat een goede moraal is” zegt paus Franciscus, “maar als dat alles is, als je die morele eisen zo maar over de mensen heen strooit en dan vertrekt, dan ben je toch niet zo’n goede herder. Je moet de waarheid spreken maar je moet ook moeite doen voor de mensen die dat nog niet kunnen volgen. Dus er wordt nogal wat van onze herders gevraagd. Trouwens; daar komt voor een pastoor van tegenwoordig ook nog eens bij dat hij niet alleen onbekommerd herder kan zijn. Hij moet ook nog eens eindverantwoordelijkheid dragen voor eindeloos ingewikkelde bestuursbeslissingen. Veel en veel te dure kerkgebouwen, fusies en al dat soort moeilijke zaken. En als je zo al die vereisten optelt dan lijkt het celibaat nog niet zo’n gek idee. Stel dat een pastoor daar ook nog eens een gezin bij zou moeten onderhouden?
Het ligt voor de hand dat wij elkaar nu aan gaan kijken. Op welke punten scoort onze bisschop of waar schiet hij tekort? En hoe komt onze pastoor er vanaf, om maar niet over mij te spreken? Maar dat is te gemakkelijk. Wij zijn allemaal gedoopte mensen en in Christus zijn we allemaal gezalfd tot Koning, Profeet en Priester. Wij hebben tot op zekere hoogte allemaal dezelfde verantwoordelijkheid. Dat wij als goede herders naar elkaar omzien; dat we getuigen van de waarheid, waar dat nodig is, dat we tussen de mensen staan die ons nodig hebben en dat we de dwalenden proberen erbij te houden.
Nadenkend over goed herderschap, kan ik toch niet helemaal heen om de schaduwkanten die de laatste decennia in onze Kerk aan het licht gekomen zijn. Met het seksueel misbruik nog maar net achter de rug en nieuwe geruchten over homoseksuele ontsporingen bij een aantal priesters moet je toch constateren dat er ook huurlingen onder de herders zitten. Wat dat betreft zijn er zorgen genoeg voor de Kerk van vandaag. Mensen die al aan de rand staan zullen gemakkelijk zeggen; “Zie je wel! En moet ik naar zo iemand luisteren”? Werk genoeg dus voor de echte herders! Moge God ons helpen om zulke herders te zijn of te worden. Amen.
Vandaag lezen we het Evangelie van wat wel “de ongelovige Thomas” wordt genoemd, en dat is om meerdere redenen een heel interessant verhaal. Op de eerste plaats denk ik, zullen heel veel mensen zich in Thomas herkennen. Hoeveel moeite hebben velen van ons niet om te geloven in de verrijzenis, zonder zelf gezien te hebben. Het is toch ook een zo groot en onvoorstelbaar wonder; we willen wel, maar als we eerlijk zijn is er iets in ons dat zegt; “het kan niet!” Slimme theologen hebben allerlei constructies bedacht om het voor een gewoon mensenverstand aannemelijk te maken, maar ja, als je die dan gelooft, dan is er destijds eigenlijk helemaal niets bijzonders gebeurd! De wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging was gewoon een hele efficiënte manier van -samen delen-. Het lopen over het water was gewoon in een ondiep stuk van het meer, of er lagen stenen waar Jezus over liep. De storm die plotseling ging liggen, dat was toeval; dat gebeurt wel vaker rond het meer van Galilea. De verrijzenis is slechts een wensdroom van zijn leerlingen. Zij voelen zich zo verbonden met Jezus, dat zij het gevoel hebben dat Hij niet echt dood is. Zoals wij dat ook van een dierbare overledene kunnen zeggen; “Het is net of hij of zij er nog is!” En voor de leerlingen gold dat dan in hele sterke mate. Allemaal helemaal niet zo buitengewoon dus. Maar als het dan allemaal niet zo buitengewoon geweest is, dan vraag ik mij toch af waarom we het er 2000 jaar later, in de hele wereld, nog steeds over hebben.
Afijn, bij onze aarzeling om maar eenvoudigweg te geloven bevinden wij ons in elk geval in goed gezelschap, tenminste als je de leerlingen van Jezus goed gezelschap mag noemen. Zij hebben er allemaal moeite mee om te geloven. Het begint al bij Petrus als Jezus nog leeft en Hij zijn lijden, sterven en verrijzen aankondigt. Petrus reageert alleen op lijden en sterven. Dat Jezus zegt dat Hij ook zal verrijzen, dat komt schijnbaar helemaal niet binnen! En als Jezus dan verrezen is, en ze zien het lege graf, ook dan gaat er bij hen geen lichtje op, in de zin van: “Ach ja, dat had Hij toch ook gezegd: dat Hij zou verrijzen!” Als Maria zegt Hem gezien te hebben, noemen ze het beuzelpraat. Als Hij aan twee anderen verschijnt, die daarvan vertellen, worden zij niet geloofd. En als Jezus tenslotte aan de elf verschijnt, maakt Hij hen een verwijt, dat ze geen geloof aan hen geschonken hebben. Dat kunnen we lezen in het Evangelie van Marcus.
En vandaag in het Evangelie van Johannes zien we dat de leerlingen zich als angsthazen opgesloten hebben. Niks verrijzenisgeloof. Angst en beven voor de Romeinen en de Farizëen dat ze ook achter hen aan zullen komen. En dan staat Jezus ineens in hun midden. En niet zomaar als een nieuwe mens, maar mèt de wonden van de kruisdood duidelijk zichtbaar. Het lijden is overwonnen, maar het is wel een realiteit. Zo is ook het leven van een christen geen gegarandeerd feest van rozengeur en maneschijn, geen onrealistische “flower power”. Christen zijn betekent ook een kruis dragen. Ieder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid. Maar wij mogen de ellende om ons heen niet verdoezelen met een mooie droom over God en de hemel waar het allemaal wel goed komt. En ook de pijn en het verdriet in ons eigen leven moeten we niet wegmoffelen maar aankijken. Realistisch. Maar Jezus leert ons ook dat het nooit hopeloos is.
Maar het tonen van de kruiswonden heeft nog meer betekenis. Het toont de ultieme barmhartigheid van onze God tegenover onze zonden. Want al hebben wij zelf Jezus niet gekruisigd, dagelijks slaan wij kleine spijkertjes in de levens van andere mensen. En de wonden van de verrezen Christus, laten ons zien hoe groot de barmhartigheid van onze God is. “Vrede, zij u” en nog eens “vrede zij u”. Niets van het verwijt dat toch zo voor de hand zou liggen; “Mooie vrienden zijn jullie, je hebt mij mooi in de steek gelaten” Nee. “Vrede zij u”.
En dan onze ongelovige Thomas. Zoals ik net al heb laten zien is de ongelovige Thomas echt niet veel minder gelovig dan de rest. Geen van allen immers hebben ze geloofd op het woord van een ander. Pas hier, als Jezus zelf voor hen staat, dan dringt het door en maakt de diepe angst plaats voor grote vreugde; zoals het Evangelie vertelt. Thomas gaat om precies dezelfde reden geloven als al die anderen; als hij Hem zelf ziet. Er is nog wel één kolossaal verschil. Tot nu toe heeft men Jezus voor van alles aangezien; voor een profeet, voor de Messias, of Hij werd ook wel de Mensenzoon genoemd. Maar hier, deze Thomas is de eerste die het ronduit belijdt; “Mijn Heer en mijn God”. Thomas is de eerste die tot de conclusie komt, dat het allemaal geen vrome dromerij is geweest waar ze mee bezig waren, maar dat in Jezus, God werkelijk zelf naar ons is toegekomen. De reactie van Jezus op de uitroep van Thomas zouden we kunnen zien als een licht verwijt aan hem; “Zalig zij die niet gezien en toch geloofd hebben”. Dat moge zo zijn, maar de boodschap is toch vooral aan ons gericht. “Zalig zij die niet gezien en toch geloofd hebben”. Laten we dat elkaar toewensen, dat we steeds meer mogen groeien in die overtuiging van de onbegrensde liefde van God voor ons. Want dan niet lijfelijk meer onder ons; die Liefde van “in den beginne”, die is, die was en die zal zijn. Daar heeft Jezus niets aan veranderd maar Hij heeft haar zichtbaar gemaakt voor degenen die willen zien. Amen.
Vanaf Palmzondag hebben we een aantal indrukwekkende vieringen meegemaakt, met toch wel als hoogtepunt; de Paaswake. Ik las van de week ergens iets in de krant over een “versteende kerk”. Nou, dan hadden ze hier eens bij de Paaswake moeten zijn; Alles rond het belangrijkste thema van ons mensenleven; alles rond het leven zelf.
Wat geloof je over het leven en wat is dat “geloven?” Gisteren sprak de pastoor al duidelijke taal over wat geloof te weeg brengt en belangrijk; ook dat geloof in de verrijzenis bepaald geen vanzelfsprekendheid is; toen niet en nu niet. Het is zeker nuttig om catechese te volgen, de Bijbel te lezen, enzovoorts, maar ècht tot geloof komen, dat blijft toch iets ongrijpbaars. Er zijn maar genoeg theologen en godsgeleerden, die wel een hoop weten, maar desondanks niet geloven. Mij komt het geloof zeker ook voor als een genadegave die je niet zelf maakt, maar die je krijgt van God; als je jezelf ervoor open stelt. En het is ook net zo gemakkelijk om te bewijzen dat God niet bestaat, als dat Hij wel bestaat. Maar dan spreken we over categorieën van het verstand. Dan gaat het om begrijpen. Dan gaat het om menselijke voorstellingen van wat wel en niet kan. Dan zien we één ding schromelijk over het hoofd; Dat voor God, alles mogelijk is. En dan haal ik graag nog eens die prachtige woorden aan, uit het boek Job. Het is het antwoord van God, als Job zich erover beklaagt dat God maar niet wil ingrijpen in zijn leven. (Job. H. 38-39)
Toen begon God de Heer in storm en wind tot Job te spreken: “Wie waagt het daar met woordenkraam mijn bestel te verdoezelen? Weer je als een man, want Ik ga je vragen stellen, jij geeft bescheid. Waar was jij toen Ik de aarde begon te bouwen? Spreek op als je zoveel weet. Wie stelde het bestek vast - jij weet dat toch - wie bepaalde de maten? Waarop werden haar zuilen afgezonken? Wie plaatste de sokkels? Waar was je toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot, toen Ik haar kleedde in wolken en hulde in windsels van morgenslierten, toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven? Ben jij doorgedrongen tot de bronnen van de zee, heb jij rondgewandeld in de onpeilbare diepten van de oceaan? Zijn de poorten van de dood toegankelijk voor jou, de poorten van de duisternis, heb jij die ooit gezien? Omvat jouw begrip heel de uitgestrektheid van deze wereld? Vertel op dan, als je er toch alles van weet. Waar is de weg naar de woonplaats van het licht? Waar houdt het duister zich op? Dan kun jij ze thuis brengen en hen wegwijs maken. Jij weet dat toch, zo lang geleden geboren, met zo'n enorm aantal jaren achter de rug. Ben jij op bezoek geweest in de schatkamers van de sneeuw, de schatkamers van de hagel, heb jij die ooit gezien? Wie groef een bedding voor de stromende regens, wie effende een pad voor de rollende donder om regen neer te gieten zelfs op een land zonder mensen, op de woestijn waar niemand woont, om wildernis en woestijn te drenken en zelfs daar fris groen te doen ontkiemen? Heeft de regen een vader? Van wie stammen de dauwdruppels? Uit welke schoot komt het ijs voort, wie is er moeder van de rijp die uit de hemel valt? Kun jij de Plejaden intomen of Orion uit zijn ketenen bevrijden? Kun jij de Hyaden op tijd naar buiten brengen, de Grote en de Kleine Beer mennen? Ken jij de wetten van de hemellichamen en leg jij die hier beneden vast? Als jij een bevel schreeuwt naar de wolken, stroomt dan de regen weldadig over je heen? Als jij de bliksem beveelt om te gaan, zegt die dan: 'Hier ben ik, Heer?' Wie draagt voedsel aan voor de raven wanneer hun jongen krijsen tot God fladderend van de honger? Stel jij vast wanneer de klipgeiten werpen en de reeën kalven?"
De leerlingen krijgen aan het eind van het Evangelie de opdracht om gewoon terug te gaan naar het leven waar ze vandaan kwamen; in Galilea. Dáár, in het gewone leven van alledag, daar zouden ze Jezus zien, omdat ze vanaf de verrijzenis anders hadden leren kijken. Daarmee worden wij eigenlijk ook naar huis, naar ons eigen Galilea, gestuurd, na elke heilige mis; dat we door de ontmoeting met God in de Verrijzenis van Christus, anders naar de dingen gaan kijken, en daardoor anders, positiever in het leven komen te staan. Dat is ook de betekenis van het “Ite missa est”, aan het einde van de viering. Niet dat de mis is afgelopen, maar dat de missa, de “zending” is begonnen. Vanuit dood en verrijzenis van Christus, gezonden worden om anders in de wereld te gaan staan, zoals de leerlingen terug gezonden werden naar Galilea; als andere, nieuwe mensen. Amen.

Zalig Pasen!
Sommige verhalen uit de Bijbel lijken ons zo vreemd, zo onbegrijpelijk of zo grof dat je denkt; “Wat moet ik daar vandaag nog mee?” En minstens één van die verhalen hebben we zojuist gehoord; God die Abraham opdraagt om zijn zoon te offeren. Hoe gek kun je het maken? Niet weinig mensen schuiven zo’n verhaal dan ook maar gauw aan de kant als iets uit de pre-historie; iets wat je nu toch niet meer serieus kunt nemen. Zo is het Scheppingsverhaal voor velen ook maar een sprookje dat door de wetenschap al lang achterhaald is. Maar op die manier mis je de onbetaalbare boodschappen die in deze fundamentele Bijbelverhalen schuilgaan.
Maar terug naar de 1ste lezing. We lezen daar het schokkende relaas van een vader die zijn zoon lijkt te gaan vermoorden, - nota bene- omdat God het wil. Wij schrikken ons een hoedje. Wat is dat voor een sadistische god die om een mensenoffer vraagt? Daar wil je toch niets mee te maken hebben? Maar laten we eens goed naar dit van oorsprong joods, verhaal kijken Om te beginnen is het goed om te weten dat het, in de tijd waarin Abraham leefde, helemaal niet zo vreemd was om je eerstgeborene aan de goden te offeren. En wij hebben gemakkelijk praten; Wij hebben een hele Bijbel waarin Gods bedoelingen met de mensen staan opgetekend, maar Abraham had nog helemaal niets van dat alles. Hij had alleen de resten van een oude cultuur waaruit hij vertrokken was. Hij moest het doen met de goden die hem omringden en zijn persoonlijke zoektocht naar leven. Hij moest de stem van de ene ware God proberen te beluisteren tussen al die afgoden. Want die ene stem had hij eerder al eens gehoord; “Abraham, trek weg uit je land, en ik zal je talrijk maken als zandkorrels aan de zee”. Dat was de stem van een heel andere God dan die hij vanuit zijn cultuur kende. En Abraham gaf gehoor aan die stem. Tientallen jaren gebeurt er daarna helemaal niks. Abraham en Sara lijken onvruchtbaar en worden oud. Te oud eigenlijk. Dus dat van die zandkorrels aan de zee, daar lijkt niets van terecht te komen. Maar dan gebeurt het toch; Abraham blijft op God vertrouwen en wordt uiteindelijk toch vader. Op zijn 99ste nota bene. Vader van Isaac, de zoon van de belofte, waarmee Abraham dus een groot volk zal worden. Maar hoort hij het nu goed? Moet hij nu deze zoon gaan offeren? Want dat meent hij toch echt begrepen te hebben! Onmiskenbaar klinkt de opdracht. Ze wordt hem drieledig ingepeperd; “Ja, je zoon,….. je enige, Isaac,…… die ene…… die je zo liefhebt”.
En Abraham, die gehoorzaam is aan de stem van God, gaat op weg. Jammer genoeg valt er dan een stuk weg uit onze tekst. Wij horen niet dat vader en zoon drie dagen zoon onderweg zijn. Drie dagen waarin van alles gebeurt en Abraham de tijd heeft om te reflecteren en te mediteren over de betekenis van deze vreemde opdracht. De vraag van Isaac moet hem ondertussen als een mes in het hart getroffen hebben; “Vader, we hebben wel hout en vuur, maar waar is het offerdier?” Voor ons is het totaal onzichtbaar, maar de joden zien halverwege al een vingerwijzing naar de goede afloop van het verhaal. Want…..Isaac moet zelf het hout dragen en dat kan helemaal niet! Het is in de joodse wet namelijk streng verboden om een offerdier zelf het brandhout te laten dragen waarmee het geofferd wordt. Afijn, u hebt de afloop gehoord. Net op tijd komt God tussen beiden en Hij redt vader en zoon van een verschrikkelijk drama.
Wat hier gebeurt is eigenlijk een schoolvoorbeeld van geloofsonderricht.. De vader leert gaandeweg dat hij los moet komen van goden die mensenoffers willen. Hij leert dat deze God, onze God, definitief anders is dan de goden uit de cultuur waar hij vandaan komt. Hij leert ook dat hij zijn zoon los moet laten. Hij leert dat hij zijn eigen godsbeeld, zijn eigen verwachtingen, niet mag opleggen aan zijn zoon, maar dat Isaac een eigen, persoonlijke weg met God moet kunnen gaan. En Isaac, op zijn beurt, leert van zijn vader dat er niets, maar dan ook helemaal niets gaat, boven de gehoorzaamheid aan God. Dat gehoorzaamheid aan God belangrijker is dan het leven van je enige kind; niet omdat het leven van dat kind niet belangrijk is, maar juist omdat het dóór de gehoorzaamheid, zelf pas echt vrij kan worden.
Het is eigenlijk een verkeerde vraag, maar ik kan me toch voorstellen dat hij leeft; Waarom moet God zo nodig de belangrijkste zijn? Waarom mag er niets belangrijker zijn dan de liefde tot God? Vooropgesteld; God, de Schepper van het Al, heeft het voor zichzelf niet nodig om belangrijk gevonden te worden. Dat wij de enige, ware God boven alles stellen, is vooral in het belang van onze eigen vrijheid als mens. Want deze ene, ware God is een God van bevrijding. Alle andere goden houden je gevangen.
Al te gemakkelijk kunnen wij concluderen dat het verhaal van Abraham en Isaac achterhaald is. Dat wij zoveel wijzer zijn en dat wij er boven staan. Maar wij zijn mensen van deze tijd, wij zijn omringd door de afgoden van deze tijd, en voor we er erg in hebben, laten we onze kinderen over aan de afgoden van deze tijd. Ook Jezus is er alles aan gelegen om onze blik te richten op de ene ware God. Hij heeft er alles voor over; ook Zijn eigen leven. Jezus offert zichzelf, geheel vrijwillig, uit liefde, om ons bij God te brengen.
Zojuist hoorden we het verhaal van de gedaanteverandering op de berg Tabor. Vlak daarvoor heeft Jezus gezegd dat Hij zal lijden en ter dood gebracht zal worden. Hier, in deze schitterende ervaring op de berg, geeft Hij zijn leerlingen een soort inkijkje in de grootsheid van wie Hij is. Hij geeft daarmee alvast de troost en de bemoediging die de leerlingen straks hard nodig zullen hebben als het met Jezus inderdaad zo anders lijkt te gaan dan dat zij hoopten. Maar dat is ons geloof; het geloof van Abraham, het geloof van Isaac, het geloof van Jacob, en het geloof van Jezus; “wat er ook gebeurt; God is er bij en Hij laat je niet in de steek, zelfs niet in het donker van de dood”.
Amen.