Vandaag, op deze tweede zondag van de Advent in het jaar 2023 horen wij de plechtige en betekenisvolle openingswoorden uit het Evangelie van Marcus; “Begin van de Blijde Boodschap van onze Heer Jezus Christus de Zoon van God”. Zoals u weet wordt met de titel van een boek of een film of toneelstuk, in een paar woorden uitgedrukt wat het meest wezenlijke is van wat u gaat lezen of zien. En zo ook hier. “Begin van de Blijde Boodschap van onze Heer Jezus Christus de Zoon van God”. De rest van het verhaal is dan een uitwerking en verantwoording van deze titel.
De meesten van ons zijn niet meer zo jong en voor mijzelf is het de 58ste keer dat het Advent is, als ik de eerste 10 jaar van mijn leven even niet meetel. We hebben het allemaal al zo vaak gehoord, al die lezingen van de Advent dat je er iets onverschilligs van zou kunnen krijgen; Zo van “Ach ja, dat zal wel. Oorlogen, en alle ellende op de wereld gaan gewoon door, wat zal ik echt verwachten?”. En dan hangen we de lichtjes maar weer op, want dat kijkt in elk geval gezellig. Om nog iets nieuws in het Evangelie te horen moeten we misschien een beetje afstand nemen. Afstand van de hele kerkgeschiedenis met de gegroeide instituties en vaste vormen. Afstand van alles wat zo vanzelfsprekend is geworden, en proberen om het Evangelie te lezen in het licht van de tijd waarin het geschreven is; toen was er nog helemaal geen kerk als instituut, niets om op terug te vallen. Er was alleen een ongeorganiseerd groepje mensen dat helemaal in de ban was van ene Jezus van Nazareth, die door hen “de Messias” genoemd werd.
Van het Evangelie van Marcus wordt wel aangenomen dat het het oudste van de vier Evangeliën is en het houdt zich dan ook alleen bezig met de kern van de zaak. De geboorte van Jezus en alles daaromheen, bijvoorbeeld, kun je bij Marcus niet vinden. Marcus begint zijn Evangelie bij het openbare leven van Jezus. Maar wat een bijzondere opening van zijn verhaal! “Begin van de Blijde Boodschap van onze Heer Jezus Christus, de Zoon van God”. Bij elke gelovige jood wordt door dat eerste woord “het begin” onherroepelijk dat andere verhaal opgeroepen dat zo begint: het Scheppingsverhaal. “In het begin schiep God”. Het verhaal over hoe God orde schiep in de chaos van de aarde die immers - in het hebreeuws- “tohoewabohoe” was, ofwel “woest en leeg”. Als Marcus hier dat woord gebruikt wil dat zoveel meer zeggen dan dat er een verhaaltje begint; Hier gaat het over “een nieuwe Schepping”. God grijpt in en brengt opnieuw orde aan in de chaos.
Het volgende woord; Blijde Boodschap, Evangelie, kan bij ons ook zo ingesleten zijn dat de zeggingskracht eronder te lijden heeft. Maar probeer eens terug te gaan naar de eerste eeuw van onze jaartelling. Wat betekende dat woord toen? Evangelie, komt voort uit twee griekse woorden; eu en angelion, goede boodschap. Datzelfde woord werd door de Romeinen gebruikt als ze een grote veldslag gewonnen hadden; dan werd er een Evangelie, een eu-angelion overgebracht naar de keizer. In het verhaal van Marcus gaat het dus om zo’n zelfde overwinnings-boodschap. Probeer je dat eens in te denken, deze Marcus verblijft waarschijnlijk in Rome, in het hol van de leeuw, daar waar net zijn makker Petrus net op brute wijze vermoord is en het handjevol christenen zwaar in de verdrukking leeft, daar, in die situatie verkondigt Marcus het eu angelion, zijn goede boodschap. Niet de veldslagen van Julius Caesar of zijn generaals, maar de overwinning van een door diezelfde wereldmachten gekruisigde en verrezen Christus; dat is pas Evangelie, Eu angelion. Het echte verhaal van de overwinning heeft niets te maken met wapengekletter maar met de opstanding uit de dood van deze gekruisigde Jezus. Vermoord door de machten van de wereld maar ten leven gewekt door de altijd grotere macht van God de Vader. Dat betekent dat alle wereldmacht overschaduwd wordt. Er is immers een veel grotere macht, een machtiger leger, een geweldloos leger, dat geleid wordt door deze verrezen Heer.
Tenslotte dat woord “Zoon van God”. Wij kennen die term maar al te goed. Voor ons is het woord zo vanzelfsprekend geworden dat misschien niet meer de volheid doorklinkt van zijn geweldige lading. In Marcus tijd kon alleen de keizer aanspraak maken op die titel; “zoon van God”. Dus als Marcus Jezus hier de Zoon van God noemt, is dat een directe confrontatie met de keizer; “Nee, niet de keizer is God, Jezus is God”. En daarom zal het u niet verbazen dat er in die eerste eeuwen zoveel christenen gemarteld werden. Het ging daarbij vooral om die aanspraak; dat Jezus de Zoon van God zou zijn. Maar dat is dus het goede nieuws van Marcus; Dat met Jezus, God zelf in de wereld is gekomen.
“Begin van de Blijde Boodschap van de Heer Jezus Christus de Zoon van God”. Je kunt je afvragen; “Wat bedoelt Marcus met begin?” Is dat het eerste hoofdstuk, is dat het optreden van Jezus of is dat de Verrijzenis? Of is het hele Evangelie het begin? Persoonlijk opteer ik voor het laatste; het hele Evangelie is het begin. Want kijken we naar de laatste zin van Marcus zijn verhaal, dan staat daar; “Zij trokken uit om overal te prediken en de Heer werkte met hen mee en schonk kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelde”. Het begin, de nieuwe Schepping is nu nog aan de gang. God heeft die nieuwe Schepping in onze handen gelegd en werkt met ons mee. En laten we dan niet te gemakkelijk toch wat gaan somberen van; “Nou, dat is in die tweeduizend jaar toch maar weinig opgeschoten”. Voor God is één dag als duizend jaren en duizend jaren als één dag, God talmt niet met zijn belofte zoals sommigen menen"; zoals we in de tweede lezing hoorden. Wij hebben geen weet van tijd en ruimte van God.
Maar bidden we dat we steeds meer open mogen staan voor het woord van God dat we steeds meer en dieper zijn Aanwezigheid in ons leven mogen ervaren en dat we van daaruit zelf eu angelion, goede boodschap voor elkaar worden. Amen.
Vandaag is de laatste dag van het kerkelijk jaar en op deze dag mogen we vieren dat Christus onze Koning is. Het feest is nog geen honderd jaar oud en dat is voor kerkelijke begrippen heel jong. Het werd ingesteld in 1925 door paus Pius de 11de naar aanleiding van de 1600 ste verjaardag van het Concilie van Nicea, maar misschien niet toevallig ook in de tijd dat Europa geteisterd werd door de opkomst van verschillende dictators. Iets in de zin van; “Nee, niet jullie, maar Christus is Koning”.
Kijken we eerst even naar de 1ste lezing. Het is een deel uit de profeet Ezechiël en dat was er een van gepeperde uitspraken. Daar had hij ook reden toe want hij was getuige van de catastrofale instorting van zijn volk, hetgeen in zijn ogen te wijten was, aan de slechte leiders die er waren. “Jullie zijn slechte herders”; zegt Ezechiël ergens. “Jullie hebben de schapen niet gevoed die je waren toevertrouwd, maar je eigen buik rond gegeten. Jullie hebben de vermiste schapen niet gezocht, de verdwaalden niet teruggehaald en de gewonde niet verbonden”. En hier in het stukje dat we vandaag lezen horen we God, door de mond van de profeet zeggen; “Ik zelf zal Mijn kudde zoeken, Ik zal zelf omzien naar Mijn schapen, het gewonde verbinden, het zieke kracht geven. Ik zelf zal ze laten weiden zoals het hoort”.
Hier kondigt God Zijn eigen komst aan in de wereld en het is ook daarom dat wij in Jezus niet de zoveelste profeet zien, maar God zelf. Jezus is, zoals Hij in het Evangelie van Johannes zegt; “de goede herder”. Jezus is de vervulling van de profetie van Ezechiël; God zelf is zo begaan met de mensheid dat Hij zelf naar beneden komt, om elk verloren schaap, om ieder van ons te zoeken. En het is geen laffe, bange herder, het is er niet eentje die ten koste van anderen zijn buik vult of zijn hachje redt. Deze herder is voor zijn schapen gestorven om voor eens en voorgoed het Koninklijke teken te stellen van God die groter is dan de dood. En daarom is Jezus Christus Koning boven alle koningen.
Toen ik de eerste keer hoorde dat Hij Koning van het Heelal genoemd werd dacht ik nog: “Nou, nou, is dat niet wat overdreven?” Maar God als Schepper is inderdaad Koning van het heelal. En niet alleen dat; in Zijn menswording in Christus heeft Hij een liefde betoond die nooit eerder te zien is geweest. Niet op aarde en niet in het heelal. Die liefde van Christus; onze Koning, mijn Koning, uw Koning die het voor ieder van ons persoonlijk heeft overgehad om te sterven, opdat wij zouden leven, die liefde is op aarde nooit, en in het heelal nergens ge-evenaard!
Ook onze tijd is er een van grote verwarring en dreiging van alle kanten en als u het mij vraagt heeft dat, net als in de tijd van Ezechiël veel te maken met het loslaten van de ene God. Want in dat loslaten van de ene God, verliezen wij elk gevoel voor richting. Er is geen waarheid meer. Wat ooit goddelijke waarheid was is vervangen door de eigen mening. En die eigen meningen zijn er zoveel dat je er gek van wordt. Dat zien we de laatste jaren ook bij de verkiezingen; zoveel partijen, zoveel zwevende kiezers die op het laatste moment, soms op vage gronden, hun stem uitbrengen.
Wat mogen wij ons dan gezegend weten met het Licht van Christus, onze herder, onze Koning waarvan we talloze keren zeggen tijdens het getijdengebed; “Zoals het was in het begin en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen”. Een baken van richting en geborgenheid voor diegenen die Hem mogen kennen.
Maar Hij is weg. Jezus is niet meer lijfelijk onder ons. En dan komen we bij het Evangelie uit. Zoals we weten heeft Jezus vóór Zijn hemelvaart mensen aangesteld die in Zijn Naam het goede herderschap op aarde moesten voortzetten; de apostelen, de bisschoppen, maar in hun voetspoor elke gedoopte christen. U en ik dus. U en ik zijn geroepen om deel te hebben aan dat goede herderschap van de Verrezen Heer. Hij vraagt ons om, net als Hij, onze eigen buik niet dik te eten, maar zorg te dragen voor onze naasten. Misschien is het goed om aan het eind van iedere dag jezelf dat eens af te vragen: “Ben ik vandaag iemand tegengekomen bent die mij nodig had? En wat heb ik gedaan? Heb ik die gegeven wat hij of zij nodig had, of ben ik maar gauw doorgelopen?”
Eén van de eigenschappen van een Koning is ook dat Hij recht verschaft, dat Hij recht spreekt. En dat doet onze Koning ook; Hij zal een scheiding maken zoals een herder een scheiding maakt tussen bokken en schapen. Het klinkt misschien nogal dreigend, maar ik kan het niet mooier maken: “De onrechtvaardigen zullen heengaan naar de eeuwige straf” zegt Jezus, “en de rechtvaardigen naar het eeuwig leven”. Laten wij ons dus tot God keren of ons bekeren. Laten we in deze wereld, voor de tijd die ons gegeven is, deelnemen aan het goede herderschap van Jezus en waken over onze broeders en zusters. En laten we bidden dat we op Gods barmhartigheid mogen rekenen waar we als kleine mens toch tekort geschoten zijn. Maar bovenal; laten we vandaag ook gewoon blij zijn met het feit dat we Christus als Koning hebben.
Amen.
Voor de preek van vandaag heb ik mij weer eens volledig laten inspireren door de Amerikaanse Bisschop Robert Barron. Bisschop Barron gaat in zijn overweging niet in op het Evangelie maar alleen op de eerste lezing uit het boek Wijsheid. Laat ik toch eerst even het Evangelie aan tippen. Jezus vertelt opnieuw een parabel. Hij vertelt een verhaaltje waarmee hij iets duidelijk wil maken. En de parabels die Jezus vertelt zijn zo subliem en spreken meestal zo duidelijk van zichzelf dat ze geen uitleg nodig hebben. U snapt toch zonder uitleg ook wel waar het hier om gaat; dat we dag in dag uit, uur in uur uit bewust leven in verwachting van de komst van bruidegom; God die aan onze deur klopt.
En dan maak ik de draai naar bisschop Barron die dus de eerste lezing uit het boek Wijsheid als uitgangspunt neemt. -"Stralend en nooit verwelkend is de wijsheid, gemakkelijk wordt zij aanschouwd door wie haar liefhebben, gevonden door wie haar zoeken; nog voor men haar begeert, heeft zij zich al bekend gemaakt. Wie om haar vroeg opstaat, hoeft zich niet uit te sloven, want hij zal haar vinden, zittend aan zijn deur”.-
Er zijn veel boeken geschreven zegt Barron over mensen die God zoeken. Veel mensen doen alle mogelijke moeite om God te vinden, maar in de kern is het met gelovig leven precies andersom. Het lijkt een misvatting die bij veel mensen een rol speelt en bij tijd en wijle trappen we er allemaal weleens in. Maar niet wij zijn in staat om op onze eigen kracht God te vinden; God zelf is doorlopend op zoek naar ons. Lezen wij de Bijbel erop na dan zien wij ook daar dat niet de mensen op zoek zijn naar God, maar dat het God zelf is, die op zoek is naar de mens. God is immers de grote initiatiefnemer in alles. Om te beginnen nam Hij het initiatief om de aarde, het heelal en de mens te scheppen. Vervolgens riep Hij de dolende mens: “Adam, waar ben je?” Hij riep Abraham, “Abraham trek weg uit je stam en je land”. Hij riep Mozes; “Mozes, doe je sandalen uit want de plaats waar je staat is heilige grond”. Die mannen waren geen van allen zozeer op zoek naar God, maar zij werden door God gevonden! God neemt het initiatief om zijn Zoon naar de wereld te zenden. En diezelfde Zoon zegt het ons ook nog maar eens een keer; “Niet gij hebt mij uit gekozen, maar ik u”.
Alles, alles wat we doen, alles wat we kunnen; Hij geeft het ons. Ben je een godvruchtig en goed mens; God heeft het in jou mogelijk gemaakt. Wees er niet trots op maar ben er dankbaar voor. Als wij ons gevonden weten door God, als wij Jezus werkelijk als onze verlosser mogen zien, dan heeft God zelf ons op dat spoor gezet. Kijken we goed om ons heen dan moeten we toegeven dat alles wat we zien, alles wat we hebben, alles wat we kunnen en zijn, dat dat ons allemaal geschonken is door Gods genade. “Wat heb je, dat je niet van God gekregen hebt?” zegt Paulus zo treffend, in één van zijn brieven. “Ja maar ik heb er toch hard voor gewerkt of gestudeerd”; zal iemand zeggen. Ook de energie om hard te werken of te studeren heb je van God gekregen.
En hoeven wij dan helemaal niets te doen, als God het toch allemaal doet? Bisschop Barron haalt dan een mooi beeld aan dat geïnspireerd is op de heilige Johannes van het Kruis. Hij zegt: “met God is het als met een helikopter die boven het land cirkelt, op zoek naar een plaats om te landen. God zoekt een plek om te landen in ieder van ons en Hij geeft dat nooit op. Het enige wat wij dan moeten doen is zorgen dat de landingsplek vrij is van allerlei rommel. Dat wil zeggen dat we onze innerlijke obstakels op moeten ruimen; onze gehechtheid aan allerlei aardse zaken, onze bezittingen, onze ego’s. Al die dingen waar we zo vol van zijn, opruimen zo dat God ruimte krijgt om in ons te landen. Dat is het enige wat we hoeven te doen zegt de bisschop; zorgen dat ons hart niet zo vol zit dat God geen plek meer vindt. Tenslotte geeft hij daar nog een paar praktische tips bij: De eerste is; - Neem elke dag ergens vijf minuutjes om het volgende te zeggen; “God ik geloof dat U mij zoekt. Kom dan in mijn hart”. De tweede; - Kijk eens goed naar je manier van leven. Wat is daarin nou allemaal zo verschrikkelijk belangrijk, dat je het niet even aan de kant kunt zetten om God te laten landen. En de derde; - Wees dankbaar vanuit het besef dat je alles van God gekregen hebt. En maak die dankbaarheid tot een soort basishouding in je leven.
Tenslotte toch ook even een woord over de tweede lezing, gewoon omdat die zo mooi is; “Wij willen u niet in onwetendheid laten over het lot van hen die ontslapen zijn; gij moogt niet bedroefd zijn zoals de andere mensen, die geen hoop hebben”; zegt Paulus daar. En inderdaad, als één van onze geliefden overleden is, dan mogen we wel verdrietig zijn, “maar niet”, zegt Paulus, “niet zoals die mensen die geen hoop hebben”. God zoekt ons, God heeft onze dierbaren al gevonden, of Hij zal ze vinden. Daarop mogen we vertrouwen op het woord van Jezus zelf. En dan mogen wij nooit zo verdrietig zijn als die mensen die geen hoop kùnnen hebben omdat hun landingsplaats voor God doorlopend geblokkeerd is door aardse gehechtheden. Laten we dan ook nu weer openstaan voor dat grote geschenk dat God ons geeft; de heilige Eucharistie; uitdrukking van zijn onuitputtelijke Liefde voor ons. En laten we daar van harte “Amen”, “Ja, zo is het” op zeggen. Amen.
Van de week had ik een gesprekje met kapelaan Quinten over onze liturgie.
U weet wellicht dat we hier in de kerk ook elke zondag een heilige Mis hebben volgens de Tridentijnse ritus. In de volksmond wordt over die mis wel gezegd dat de priester “met de rug naar de mensen staat”. Hoewel die Latijnse mis niet helemaal mijn ding is, overviel me van de week, niet voor de eerste keer, het gevoel dat wij, dat ik hier misschien toch vaak verkeerd om sta. Niet omdat ik liever met de rug naar u toe zou staan, maar toch, omdat het hier niet om mijn of ons gezicht gaat, maar veel meer om de Aanwezigheid van de onzichtbare God. Onwillekeurig krijg je, als je hier zo voor iedereen te kijk staat iets van een gevoel dat het er toe doet dat jij daar staat. En een stapje verder; dat je jezelf ook nog eens belangrijk gaat vinden. Maar hier gaat het, zoals gezegd niet om mij of om ons, maar om het Aangezicht van God, en daarvoor richten wij ons, zeker als we bidden, beter samen naar het Allerheiligste, naar het tabernakel, waarin God aanwezig is.
Maar, zo zeiden de kapelaan en ik tegen elkaar, het gaat natuurlijk ook wel om mensen; dat we elkaar ook zien, dat we elkaar ook aan kunnen spreken. En dan is het juist weer nodig om elkaar aan te kijken. Als wij hier samen vieren gaat het om God èn om mensen. Mensen van God. Of God van mensen.
Daarmee zitten we meteen midden in het Evangelie van vandaag. “Het eerste gebod” zegt Jezus “Het eerste gebod, is, dat je God liefhebt”. En het tweede, daaraan gelijk; “dat je van mensen houdt als van jezelf”. Toch het eerste gebod; “van God houden”. Waarom toch eerst God? Hoeveel mensen hebben bij hun kerkverlating niet de volgende smoes gebruikt; “Ach, als je maar goed bent voor elkaar, dat is toch het belangrijkste”, of “werken is ook bidden”. Nee, toch, eerst God liefhebben; omdat alles van Hem uitgaat, omdat Hij ons gewild heeft, omdat Hij ons geschapen heeft, omdat Hij ons de richtlijnen geeft die ons in staat stellen om uit te maken wat dan “goed zijn voor elkaar” is en omdat Hij de kracht geeft om ook te doen wat goed is. Om desnoods, daarbij gesteund door Jezus, ons kruis te dragen. En het is evident; als de liefde voor God bij ons voorop staat, dan kan het niet anders dan dat wij ook Zijn schepselen, onze medebroeders en zusters liefhebben. Je kunt niet God liefhebben terwijl je de mensen, die door God gewild zijn, haat.
Maar er is nog iets anders. Voor ons mensen van de 21ste eeuw is het maar raar om de liefde als een gebod te zien. Liefde is toch iets wat je voelt en het heeft toch geen zin om iets te veinzen wat er niet is? Maar in de Bijbel gaat het bij lief hebben niet primair om een fijn gevoel dat je bij iemand zou hebben. Jezus zegt het zelf ook heel duidelijk; “Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden” En Hij besluit het Evangelie dan ook met te zeggen; “Aan deze twee woorden” –God liefhebben en de naaste als jezelf- hangt heel de Wet en de profeten. Want –God liefhebben en de naaste liefhebben- is geen gevoel, het is een manier van doen. En die manier van doen heeft alles te maken met de Tora; Gods richtingaanwijzers ten leven, het woord dat wij vertaald hebben met “de Wet”. De eerste lezing geeft een inkijkje van wat dat dan concreet betekent; Je hoeft niet alle weduwen en wezen lief te vinden, maar je moet goed zijn voor de meest kwetsbaren onder ons. In de tijd van de Bijbel waren de weduwen en wezen de meest kwetsbaren want zij waren helemaal aan hun lot overgelaten. Je hoeft niet alle vreemdelingen leuk te vinden, maar je moet zorgen dat ze niet verwaarloosd worden, dat ze niet verloren lopen. Als je iemand zijn mantel als onderpand hebt, geef hem dan terug voor de avond, want diegenen heeft hem nodig om zich warm te houden in de koude nacht. Enzovoorts enzovoorts. Allemaal concrete voorbeelden van dat gebod; “van de naaste houden als van jezelf”. Allemaal voorbeelden van hoe God zelf met mensen wil omgaan; vol zorgzame liefde. Maar om dat in deze wereld waar te maken, heeft Hij ons nodig. Hij heeft hier geen andere handen dan die van ons. En daarbij gaat het dus niet allereerst om een gevoel, maar om een keuze; Willen wij, in de geest van het dubbelgebod van Jezus, meewerken aan de Schepping?
Ik moest bij de voorbereiding van dit preekje ineens ook denken aan de huwelijksbelofte van man en vrouw. U kent het. Die belofte eindigt met; Wilt u hem/haar liefhebben en waarderen al de dagen van uw leven?En dan antwoorden Bruid of Bruidegom: "Ja, ik wil". Niet van; “Ja, het voelt zo goed”, of zoiets, maar “Ja ik wil” “Ik kies ervoor om te doen wat binnen mijn vermogen ligt”. En uiteraard speelt er bij de meeste huwelijken ook een goed gevoel. Maar het gaat om een keuze. En eigenlijk is het niet anders bij het Doopsel. Gedoopte mensen kiezen ervoor om Christen te worden, om zich als Christen te gedragen en dat is niet altijd alleen maar een goed gevoel, niet altijd een rozentuin. Het doopsel brengt verantwoordelijkheid met zich mee, maar die verantwoordelijkheid kunnen wij aan omdat we ons gesteund weten door God. Daarom is het ook zo belangrijk om elke zondag hier samen te komen; om God die plaats in ons leven te geven; de eerste plaats; Om vanuit die relatie met Hem de wereld aan te kunnen. Amen.