Groter dan ons hart

Pieter Raaijmakers

Preken

Groeiende serie preken die ik gehouden heb in één van de kerken van de parochie St. Petrus in Uden en de parochie Willibrordus in Oss.

18 April 2020

Zien om te geloven? 2e Zondag van Pasen. 2020

Hand. 2, 42-47, Petr. 1. 1,3-9, Joh. 20, 19-31.

Vandaag is het de 2e zondag van Pasen, Beloken Pasen, ofwel sinds het jaar 2000 zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. Het woord “beloken” heeft te maken met afsluiten en dat is nog goed te herkennen aan het Engelse “to lock”. “To lock down”; zouden we vandaag zeggen.  Na het paasoctaaf, na acht dagen, wordt de paastijd feestelijk afgesloten. Dat wil zeggen, de kerkelijke Paasliturgie wordt na acht dagen afgesloten, want de vreugde van de verrijzenis wordt natuurlijk nooit meer afgesloten. En dan, de dagen na Pasen, lezen we in de Schrift over hoe het allemaal verder ging; de verschijningen van de verrezene, de vreugde maar ook het ongeloof. Het zoeken en tasten van de ontredderde apostelen over wat nu te doen. We lezen over het succes van de jonge Kerk en over de vastberaden geest van de mannen die Jezus zelf gekend hadden. En zo lezen we ook weer dat verhaal van de ongelovige Thomas; een klassieker die elk jaar terugkomt op de zondag na Pasen. En dat is niet voor niets. Want hoe vanzelfsprekend we het ook allemaal uitspreken of soms ook opdreunen; “Ik geloof in God de Almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde”, voor velen is het helemaal niet zo gemakkelijk om daar ook echt in te geloven. Voor iemand die echt gelooft dat God altijd redding brengt, is het onmogelijk om lichtgeraakt te zijn, egoïstisch, bang of wanhopig. En hoe zit dat bij ieder van ons? Nee, enkel zeggen dat de Heer is opgestaan en dat Hij in ons midden is in de Eucharistie is niet genoeg om iemand te overtuigen van de waarde van ons geloof.  Om tot geloof te komen hebben de meesten van ons het toch nodig, om, net als Thomas, iets zien. En dan ben ik soms weleens jaloers op de tijd rond Jezus, toen er kennelijk van alles te zien was; blinden die gingen zien, lammen die gingen lopen, zelfs doden die tot leven gewekt werden. Zelf heb ik nog nooit iets gezien dat ik als een wonder zou omschrijven. Tenzij ik naar de Schepping kijk als één groot wonder; want dat is het natuurlijk wel. Maar iets als een wonder zoals in het Evangelie, dat heb ik nog nooit gezien. Ikzelf ben dan ook niet zozeer tot geloof gekomen door mensen die mij nog maar eens inpeperden dat de Heer verrezen is, maar door mensen die me iets lieten zien.  Allereerst is daar mijn moeder. Wat zag ik dan aan haar? Dat ze intens-trouw was aan de kerk en dat ze er veel voor over had om ons die trouw bij te brengen. Ze wist het dan allemaal niet zo in woorden uit te drukken, maar de kerk was haar heilig, dat was in elk geval duidelijk. Mijn moeder sloeg nooit, maar toen ik mij, in mijn recalcitrante jaren, een keer laatdunkend uitliet over de paus had ik zomaar een draai om mijn oren van haar te pakken. Vervolgens is daar mijn oudste zus, inmiddels overleden, maar destijds wonend in een religieuze gemeenschap; een beetje in de zin van de eerste lezing; mensen die samen leven en delen, op grond van het Evangelie. Hun manier van samen leven en delen maakte mij nieuwsgierig en leidde rechtstreeks naar hun bron; Jezus Christus. Ja en later heb ik mensen zien sterven in een sfeer van volledige overgave; zo, dat ik ook echt kon zien aan deze mensen dat zij zelfs met de dood voor ogen op God bleven vertrouwen, dat geloof dus iets is waar je echt beter, of sterker van wordt. Natuurlijk is er vanuit de verrezen Heer oneindig veel goeds gebeurd in de wereld. Maar ik spreek even over dingen die ik zelf gezien heb. U kunt dat wellicht aanvullen met uw eigen voorbeelden.

Maar als het op “zien” aankomt dan is het dus begonnen bij de apostelen, zoals we net hoorden in de eerste lezing.Jezus zendt de apostelen uit over de wereld om Zijn werk voort te zetten en bij hen moeten we dan ook zijn om te zien wat ons te doen staat. De drie grondtaken van de Kerk zijn, zoals paus Benedictus daarover sprak; God eren, zorg dragen voor de armen en evangeliseren. En deze drie zijn feilloos terug te zien in de eerste lezing. Luister maar. 

“De eerste christenen legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen”; Evangeliseren

“Zij bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven”; zorg dragen voor elkaar en voor de armen.

“Zij waren ijverig in het breken van het brood en in het gebed”; God eren.

En als vrucht van deze levenswijze horen we dat “de Heer er elke dag meer bijeenbracht, die gered zouden worden”. 

Nog even terug naar Thomas; die vraag om iets te zien is echt zo verkeerd niet. Het zijn twee kanten van de medaille; kunnen geloven zonder zelf te zien, is goed. Maar verlangen, of zelfs eisen dat er ook iets zichtbaar wordt van dat gelovige leven dat is ook heel goed. Wij mogen, wij moeten dit leven serieus nemen. Geloof kan geen gemakkelijk “doekje voor het bloeden” zijn. Ook geen individualistisch “het goed hebben met God”. Wij mogen lijden, ziekte en dood in dit leven niet te gemakkelijk wegpoetsen. Maar we moeten wel, met Thomas, verder willen kijken, goed kijken, om tenslotte te kunnen zeggen “Mijn Heer en Mijn God”. Want dat is een saillant detail in dit hele verhaal. Deze Thomas, hoewel hij ongelovig genoemd wordt, is wel mooi de eerste en de enige in het hele Johannesevangelie, die ervan getuigt dat Jezus God Zelf is. En daarom is er ook altijd hoop voor ieder van ons; Als we misschien denken dat ons geloof tekort schiet; we mògen onderweg zijn. We mogen best vragen om iets te zien van een levend geloof. Maar even sterk is de oproep aan degenen die wèl het geloof denken te hebben; dat zij het dan in hun doen en laten zichtbaar maken, zodat "de Heer er elke dag meer bijeen kan brengen, die gered worden".   

Amen. 

 

 

 

 

10 April 2020

Witte Donderdag: "Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam". 2020

Vorig jaar rond deze tijd, geloof ik, is de Notre Dame in Parijs afgebrand. Wereldwijde commotie… en steun  - terecht - voor de wederopbouw van dat prachtige monument. “Maar”, dacht ik toen toch ook, “waren al die mensen die zo begaan zijn met het omhulsel nu ook maar zo begaan met de inhoud”. Want als monument stralen onze kerken nog volop, maar de kern van de zaak, de Heilige Eucharistie die wij op deze Witte Donderdag zo bijzonder vieren, is ernstig in verval. En daar maakt maar een enkeling zich druk om. Een van de treurigste voorbeelden van dat verval speelde al 25 jaar geleden. Een goede vriendin van ons, een gelovige vrouw, lag in het ziekenhuis. En op zaterdagavond kwam men opnemen wat de mensen op zondag wilden eten. En zij ving op hoe dat eraan toeging in de zaal: “Kaas of rookvlees op de boterham? Melk of Karnemelk? Koffie of thee? Een hostie erbij?” “Een hostie?”, zegt de aangesprokene, “Wè is dè?” “Och”, zegt haar buurvrouw, “das zo’n klein wit dingeske van de kerk”. “Oh ja, dan doe’t er mij ook maar een hostie bij”. Een treurige illustratie van hoe er met het heilige wordt omgesprongen. Zo zie je ook bij uitvaarten vaak veel mensen naar voren komen om het Heilig Lichaam te ontvangen, terwijl men geen flauw benul heeft, van wat het eigenlijk is. Het zijn geen kwade bedoelingen. Deze mensen weten gewoon niet beter. Maar door al deze praktijken heeft het besef van het bijzondere, het heilige van de eenwording met het Lichaam van Christus, ernstige schade opgelopen. En dat is erg gevaarlijk, want met het verdwijnen van het heilige gaat het bestaansrecht van de kerk verloren en is God straks onvindbaar.

Het is natuurlijk wel een beetje lastig om hierover te beginnen tegen u. Want mensen die op Witte Donderdag naar de kerk komen, die zijn daar niet zomaar; die weten doorgaans juist wél wat de Eucharistie is. Althans? Weten… en écht kennen is natuurlijk nog twee. Ik geloof tenminste niet dat iemand van ons in staat is om helemaal te laten zien, of klip en klaar kan uitleggen, wat de Eucharistie is. Alles wat we erover kunnen zeggen, is maar tot op zekere hoogte. Tenslotte leeft in ieders hart de persoonlijke ervaring, de persoonlijke beleving, de persoonlijke diepte bij die Eucharistie. Wat gebeurt er werkelijk in je hart als Jezus tegen jou zegt: “Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam”. De Eucharistie is geen kwestie van even gauw uitleggen en dan weet ik het. Het is een kwestie van verlangen en een levenslang groeiproces. Een verlangen om God te leren kennen en te leven vanuit vriendschap met Hem. Gevoelig voor de eucharistie word je op meerdere manieren: je kunt er eens een goed boek over lezen, je kunt erover nadenken en je kunt er actief aan deelnemen. Een tijd geleden kregen wij vanuit Rome de Instructie over het vieren van de Eucharistie. Een behoorlijke reeks aanbevelingen over wat wel en niet te doen. De precieze taakverdeling tussen lectoren, diaken, priester, misdienaar, enz. Het zijn dingen voor de buitenkant, sommige mensen vinden het maar “poespas” en door veel priesters zijn de aanbevelingen dan ook netjes aan de kant geschoven. Maar ik weet en ervaar dat juist door de hele concrete zorg voor de Eucharistie, haar heiligheid opnieuw tastbaar kan worden. En het gáát dan wel niet om de buitenkant en de versiering, maar toch: de zichtbare buitenkant stelt wel degelijk de onzichtbare binnenkant present. Misschien voel je niet dat je zou moeten of willen knielen. Misschien wel, maar ben je er niet aan toe, of schaam je je. Maar door het toch te doen, raak je letterlijk de grond en dat doet iets met je. Actieve deelname, vóórin komen zitten, meezingen, hardop meebidden, dat zijn allemaal dingen waar je misschien even doorheen moet, maar ze helpen je tenslotte wel bij het beter verstaan van de Eucharistie. En het is de moeite waard. Als je de Eucharistie écht verstaat met je hart, dan heb je alles wat nodig is om te leven. Dan ben je nooit meer alleen, want dan is God altijd bij en in jou. En als wij onze dagelijkse dag werkelijk doorbrengen, levend vanuit de Eucharistie, dan zullen wij liefhebbende, trouwe en aantrekkelijke mensen zijn. Want uiteindelijk moet het ook bij ons geen buitenkant blijven. Uiteindelijk moeten wij de liefde die wij hier van God ervaren doorgeven in de liefde voor onze naasten.

Witte Donderdag wordt gevierd als de instelling van de Heilige Eucharistie, en daarmee is het tevens een bijzondere feestdag voor onze priesters. In kapelaan Renders en pastoor Kerssemakers wil ik alle priesters dankzeggen. Dank dat zij de heiligheid van de Eucharistie met hun persoonlijke levenskeuze hebben willen onderstrepen. Nog zoiets wat voor het afbrokkelende geloof in onze wereld totaal onbegrijpelijk is geworden: dat een mens de keuze kan maken om af te zien van een gezin omwille van de dienst aan God en mensen. Het had ook niet zoveel gescheeld of dit voorjaar waren onze priesters in hun hemd gezet. Onder druk van het priestertekort in het Amazonegebied was het idee ontstaan om dan ook maar diakens voor te laten gaan in het Eucharistisch offer. Uiteindelijk heeft de Heilige Geest gezegevierd - mag je misschien zeggen - want de paus heeft het niet aan gewild om het celibaat te laten varen omwille van een praktisch probleem. Het is mij als diaken al zo vaak gezegd: “Jij zou dat toch ook gemakkelijk kunnen.” “Ja”, zeg ik dan, “voorlezen wat er in dat boek staat, die kelk omhoog houden, dat kan ik ook. Maar ik ben geen priester, ik heb mijn leven niet zo aan God gegeven zoals onze priesters dat gedaan hebben. Derhalve kan ik het dus niet. Want ik ben het niet”.

Ik hoop dat wij de komende jaren de heiligheid van de Eucharistie verder mogen leren kennen. Dat we wegen vinden om ook onze jonge mensen het bijzondere, de rijkdom, de grandeur van het heilig sacrament te doen proeven. Want het ìs een zaligmakend gegeven: God, die in de wereld komt, die zich geeft, die ieder van ons persoonlijk liefheeft en geen beter middel heeft om dat te bewijzen dan door zichzelf te geven. Dat vieren we deze dagen weer. Moge het ons opnieuw binnenbrengen in het mysterie van het heilige.

Amen. 

 

12 Maart 2020

Nooit meer dorst. 3e Zondag 40 dagentijd 2020

Exodus 17,3-7
Johannes 4,5-42

Het zijn in deze Veertigdagentijd iedere zondag juweeltjes van lezingen die we te horen krijgen: het  Scheppingsverhaal, de verzoekingen in de woestijn, de roeping van Abraham, de gedaanteverandering op de berg Tabor en vandaag dan Mozes, met het water uit de rots en Jezus, bij de put van Jacob. Allemaal verhalen met een grote rijkdom en een diepe grond. De laatste twee zomers hebben we het een klein beetje meegemaakt, maar voor ons Hollanders – waterlanders – is de echte nood aan water niet aan te voelen. Vaak hebben we er juist teveel van, dus dat echte verlangen, die hunkering naar water, de felle dorst, die kennen wij niet. Dat is in landen in het Midden-Oosten, zoals ook in Israël, wel anders. Eén riviertje, niet veel meer dan een brede sloot, stroomt door het land en daar is altijd gedoe over. Begrijpelijk natuurlijk: water is immers leven. 

Het is het zesde uur, dat wil zeggen ongeveer het heetst van de dag, als Jezus bij een waterbron zit en er een Samaritaanse vrouw water komt putten. Er ontspint zich een uitermate boeiend gesprek tussen die twee. Jezus heeft dorst, dus Hij vraagt de vrouw om water. Maar zij is een Samaritaanse. Dat wil zeggen, zij is een heiden. Zij is er één van een volk dat niet de ene God van Israël erkent, maar allerlei andere goden achterna loopt. De vrouw is dus zeer verbaasd dat de Jood, Jezus, haar aanspreekt; sterker nog, dat Hij haar vraagt om water. Jezus stelt zich in zekere zin afhankelijk op, zelfs ten opzichte van een heidense! Nog sterker, voor een Joods schrijver als Johannes klinkt hier niet alleen een vraag om water, maar zelfs een soort huwelijksaanzoek. Want zijn niet de grote huwelijken van het joodse volk begonnen bij de vraag om water bij een bron? Neem Isaac en Rebecca, Mozes en Siporra, Jacob en Rachel, allemaal liefdesaffaires die begonnen bij een waterbron. Helemaal van de zotte natuurlijk, dat Jezus hier een heidense het hof zou zitten maken. Maar de bedoeling van Johannes strekt ook veel verder dan een flirt. De hele Bijbel spreekt over God en wereld als bruidegom en bruid. Anders gezegd; God als bruidegom, slooft zich eindeloos uit om zijn bruid – dat zijn wij, dat zijn alle volken van de wereld – voor zich te winnen. En dat is wat Jezus hier aan het doen is: de heidenen, de afgodendienaars, terug te brengen bij de ene ware God. En dat de vrouw een afgodendienaar is, dat is wel te zien aan wat volgt: vijf mannen heeft ze al achternagelopen, anders gezegd, ze heeft van alles geprobeerd, maar het echte leven heeft ze nooit gevonden. Maar nu komt ze dan een man tegen die haar doorziet, die schijnt te weten wat ze zoekt.

Vervolgens is er sprake van twee soorten water: het aardse water, wat Jezus nodig heeft, dat uit de put omhooggehaald moet worden en het hemelse water, wat de vrouw nodig heeft: het levend Woord van God, dat Jezus zelf is. Het is dus minder vreemd dan het lijkt, dat de vrouw de discussie plotseling verlegt naar de vraag over aanbidding. “Moeten wij op de berg van de Samaritanen aanbidden?” Dus: “Moeten wij de god van de Samaritanen dienen, of moeten we op de berg van de Joden in Jerusalem aanbidden?” Het antwoord van Jezus is fenomenaal: “noch op de ene berg, noch op de andere moet men aanbidden; men moet in Geest en Waarheid aanbidden”. Want het gaat niet om het aanbidden van een berg of een beeld, het gaat erom dat de Geest van God in jou mag werken. Dat Hij jou mag begeesteren om de weg te gaan die bij jou hoort. Dat je wordt wie je bent, dat je doet wat jij, met jouw gaven en jouw mogelijkheden doen moet; als deze huisvrouw, als deze aannemer, als deze schooljuffrouw. Dat je blijft luisteren naar het visioen van God met mensen en dat je blijft zoeken naar jouw rol daarbinnen. Geest is beweging, is leven, is groei, is hoop. Geen dorheid of starheid, geen houding van “na mij de zondvloed”. Het leven als een eindeloze uitdaging, maar lichtvoetig. Ook weer niet met de pretentie de hele wereld op je schouders te nemen.

“Aanbidden, niet hier of daar, maar in Geest en Waarheid”, dat moet volgens Jezus gebeuren. Geest, daar hebben we het al een beetje over gehad. Wat zou die waarheid kunnen zijn? Het Hebreeuwse woord ‘emet’, wat voor ons vertaald is met “waarheid”, heeft te maken met “trouw aan het verbond”. Wat is dat verbond? Daarvoor moeten we terug naar die geschiedenis van God met mensen, de heilige Schrift, waar God ons keer op keer een verbond aanbiedt. Bij Abraham: “Ik zal u talrijk maken als zandkorrels aan de zee”. Bij Mozes: “Als Gij deze voorschriften onderhoudt, zult ge lang leven in het land wat ik u geef”. Bij Jezus: “Dit is de beker van het nieuwe verbond”. Keer op keer worden wij uitgenodigd om in te gaan op dat mysterie van God met ons. Dat aanbod van God om met ons een weg te gaan naar echt leven. Maar het vraagt een groot vertrouwen… want het is niet altijd rozengeur en maneschijn. Soms moeten wij door diepe dalen en dan wil het ons weleens ontbreken aan vertrouwen. Dan willen we weleens gaan mopperen, zoals de mensen van Mozes in de eerste lezing: “zorgt die God wel voor ons, want nou hebben we weer geen water?” Of voor vandaag: “zorgt die God wel voor ons want nou hebben we weer Corona?” De eerste die dwars door alles heen, volledig in het vertrouwen bleef staan, niet enkel door een diep dal, maar zelfs door de dood heen, dat was Jezus. Daarom kan Hij ook zeggen dat je met het water dat Hij geeft nooit meer dorst krijgt.

Als wij naar de samenleving om ons heen kijken, dan heeft zij veel weg van die vrouw met haar vijf mannen. Men rent en sjouwt wat in het rond. Men probeert alles uit wat er maar te krijgen is, liefst zo veel mogelijk en zo vlug mogelijk en genoeg is een woord wat we amper nog kennen. En toch blijven veel mensen ongelukkig. Hoe dan toch die bron met levend water voor hen te openen? Waarom zijn wij als deze kerk, als erfgenaam van Christus, als Zijn lichaam, zo slecht in staat om dat levende water te laten stromen? Er is van alles op te zeggen, wellicht ook kritiek op ons, als voorgangers. Maar het eerste wat wij vandaag in het Evangelie lezen, is dat er een vrouw op zoek gegaan is, op zoek naar water, op zoek naar echt leven. En zij vindt Jezus. Zij vindt Geest en Waarheid. Mogen ook wij ons openstellen om geraakt te worden door diezelfde Geest en zo voor elkaar tot bron van leven worden.

Amen.

16 Februari 2020

Regels. 6e zondag dh.jr A. 2020

Jeszus Sirach 15, 15-20,
Mt. 5,  17 -37

De kerk wordt nogal eens verweten dat zij zich te druk maakt om allerlei regels en dat zij daarmee Jezus helemaal niet ten voorbeeld stelt, “want Jezus houdt van alle mensen”. “Maar,” zegt men dan, “je hebt van die conservatieve kerkmensen, van die Farizeërs, die maar blijven hameren op de regeltjes”. Nou, vandaag is echt niet de enige keer dat Jezus korte metten maakt met dat misverstand. Jezus houdt inderdaad van alle mensen, maar tegenover de zonde is Hij onverbiddelijk. Geen jota, geen letter, zegt Hij, mag je aan de wet van God veranderen. Sterker nog, als je zegt christen te zijn, volgeling van Christus, dan moet je méér doen dan je precies aan de wet - aan de norm - houden. Maar waar gaat het dan allemaal om met die wet en die regels? Waar is het goed voor? Laten we een heel simpel voorbeeld nemen. In het verkeer rijden we allemaal netjes rechts. En we weten dat onze regering die wet niet heeft gemaakt om de regel, maar om ervoor te zorgen dat we elkaar niet tot gort rijden. Zo ook de regels van God, om zo maar te zeggen: die zijn er om niet te “verongelukken” in het leven. Alle regels van de Kerk zijn opgesteld na gedegen studie naar het voorbeeld van Jezus en ze zijn er enkel en alleen met het doel om mensen echt gelukkig te maken. Maar geen oppervlakkig en vluchtig geluk, geen “fast-food”. Nee, het gaat Jezus en de Kerk om veel meer dan dat. Zoals de oude Catechismus al zei, het gaat erom “om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.” En als Jezus spreekt over die wet waar geen letter aan veranderd mag worden, dan klinken daar op de achtergrond de Tien Geboden. Ook die zijn niet door God ingesteld om het ons moeilijk te maken. Ze zijn er niet in het belang van God, “de grote baas”, maar in ons eigen belang. Ik wil ze in dat verband eens kort met u doorlopen.

Het eerste: waarom is er maar één God die we mogen aanbidden? Niet omdat God ons wil testen, maar omdat alle andere goden, waarvoor we geneigd zijn te buigen, ons afhankelijk, tot slaaf maken van die goden. De enige God die uit is op Liefde in volkomen vrijheid, dat is de Ene, verborgen God, wiens Naam we eigenlijk niet eens kunnen uitspreken. Verborgen is Hij, omdat Hij zich niet wil opdringen. Hij respecteert onze vrijheid. Het tweede gebod: waarom mogen we geen beeld van God maken? Omdat niemand God helemaal kan verbeelden, omdat niemand God in zijn zak kan steken en opdat niemand zich zal aanmatigen met zijn eigen “enige juiste beeld” anderen de maat te nemen. Het derde: waarom Zijn Naam niet ijdel gebruiken? Dat heeft met het vorige te maken: omdat niemand God voor zijn eigen karretje mag spannen, omdat niemand God mag misbruiken voor zijn eigen belangen. Het vierde gebod: waarom moeten we de zondag heiligen? Niet om God een plezier te doen, God heeft geen plezier nodig, maar opdat wij kunnen ervaren dat de tijd een geschenk is en dat niet alle dagen werkdagen zijn; opdat we voorkomen dat we slaaf worden van de economie. En zo kan ik gemakkelijk doorgaan met de andere zes geboden, maar die spreken expliciet al over menselijk geluk. Eerbied voor je vader en moeder, niet doden, niet stelen, geen echtbreken, geen valse getuigenis afleggen en niet begeren wat van de naaste is. Het gaat mij er niet om, om vandaag een studie van de tien geboden te maken. Het gaat mij om de regels van de Kerk, en wat die met vrijheid en menselijk geluk te maken hebben. Father Robert Barron, een Amerikaanse bisschop waar ik graag naar mag luisteren ter inspiratie, zei het zo: Als je een kind bent volg je vanzelf de regels die van buitenaf, door je ouders, worden opgelegd. Je hebt geen andere keus want je bent totaal afhankelijk. Dan komt er een kentering. Het kind ontdekt dat het zelf ook wat kan en begint her en der wat te experimenteren en tegen te sputteren. In de pubertijd en jongvolwassenheid laat hij alle regels die zijn ouders oplegden varen en kiest helemaal voor zijn of haar eigen regels, die soms precies tegen die van zijn ouders ingaan. Hij wordt autonoom, zelfstandig. Sommigen schieten daar op een gevaarlijke manier in door, of blijven er in hangen, maar de meeste mensen komen tenslotte in de volwassen fase: dat ze weten waarvoor ze leven en dat ze kiezen voor gezond verstand en een gezonde leefwijze. Nu vraagt God ons niet om in de slaafse volgzaamheid van kleine kinderen te blijven hangen, en met mensen die enkel hun eigen wetten laten gelden kan Hij ook niets. God is op zoek naar de volwassen mens die zijn plaats in de wereld kent en die een zelfbewuste keuze wenst te maken. En op dat punt houdt de eerste lezing ons een spiegel voor: “Wanneer gij wilt, kunt gij de geboden onderhouden”. “Vóór de mens liggen het leven en de dood, en wat een mens behaagt wordt hem gegeven”. “Wanneer gij wilt kunt u de geboden onderhouden”. Je hebt de vrije keuze: je kunt voor de dood kiezen, en dat doe je als je alleen voor jezelf kiest met je eigen geboden. Of je kiest voor het leven, en dan probeer je in te groeien, in Gods geboden, die je tot een waarachtig en evenwichtig mens maken. Het is niet de gemakkelijkste weg, maar wel de beste.

Zo bezien is het ook duidelijk dat de Kerk, om dat vervelende woord toch nog maar een keer te noemen, de regels niet kan veranderen. Het zijn immers geen regels die zij zelf heeft uitgevonden. De Kerk bepaalt niet wat een mens ten diepste is; wat de mens is, dat is ons door de Schepper gegeven en door Christus bevestigd. Laten wij dus voortgaan in onze groei naar volwassenheid en kiezen voor wat echt leven is. Nieuwsgierig blijven naar de weg die God met ons in petto heeft; Partnerschap zoeken met onze Schepper.

Amen.