Op de zondagen na Pasen vertellen de Evangeliën ons over de verschillende manieren waarop Jezus zich na Zijn verrijzenis heeft laten zien. En uit alles blijkt dat het geloof in de verrijzenis, ook in de tijd van Jezus, bepaald geen appeltje/eitje was. Van de ene kant vreemd dat het voor ons, mensen, zo moeilijk blijft om te geloven; het feit dàt we leven is toch elke dag al een groot wonder? Van de andere kant toch ook weer zo begrijpelijk, want dat iemand opstaat uit de dood, dat hebben we geen van allen ooit meegemaakt. Vandaag horen we het bekende verhaal over de Emmaüsgangers. Ontelbare predikanten hebben zich naar hartenlust kunnen uitleven op dit Evangelie, want er zijn talloze invalshoeken te bespreken. Twee daarvan wil ik er vandaag uithalen; Het eerste is, dat geloof in de Verrijzenis, of geloof in God -want dat is hetzelfde-, dat dat niet een kwestie is van een donderslag bij heldere hemel, niet een plotselinge overval, maar een langzaam groeiproces. En het tweede wat ik lees in het Evangelie is, dat als je God alleen zoekt in de richting van je eigen verwachtingen, dat je Hem dan nooit zult vinden.
Als de verrijzenis van Jezus één helder en voor iedereen objectief waarneembaar moment zou zijn geweest, dan is het vreemd dat er niet veel meer mensen op slag in Hem geloofden. Dan zou het ook vreemd zijn dat de Evangelisten allemaal verschillende verhalen gebruiken om het geloof in de levende Christus te verkondigen. Daarom heeft geloof ook alles te maken met een persoonlijk zoekproces, en daar zijn de twee Emmaüsgangers uit het Evangelie vandaag mee bezig; Wat is er nou eigenlijk gebeurd in Jerusalem? Zo redeneren ze samen. Wat had die Jezus nou echt te betekenen. Zijn we er niet ingetuind? En dan komt er een vreemde tussen beiden. “Wat voor gesprek is dat wat Gij daar voert”. En dan legt Jezus de woorden van de aloude Schrift ernaast. Te beginnen bij Mozes, via de profetieën van Jesaja; allemaal verhalen die spreken over geloof en hoop op nieuw leven in verbondenheid met God. Ze gaan over bevrijding en toekeer tot de God van Israël, de Ene, de Onuitsprekelijke, de onzichtbaar Aanwezige. “En dat” zegt Jezus “dat wat door de Heilige Schrift beschreven wordt, is gebeurd in mij”. Alles waar het volk eeuwen naar uitzag, dat heb Ik gedaan. De weg die naar echte bevrijding voert, die ben Ik als eerste gegaan. Dat ben Ik”. “Ja, mooi niet”; zeggen de leerlingen aanvankelijk tegen elkaar. “wij dáchten dat die Jezus een bevrijder was, maar hij is al drie dagen dood, en we zien niks van die bevrijding”. “Oh onverstandigen die zo traag van hart zijt! Nee, allicht zien jullie niets van bevrijding”. En Hij doet het nog maar eens voor; Hij breekt het brood. “Zo, ben ik voor jullie gebroken en in die ultieme overgave, ben ik de bevrijder”; laat Jezus zien. “Jullie zicht op mij is vertroebeld door je eigen wensen, je eigen verwachtingen, en daardoor heb je geen oog voor Gods bedoelingen. Jullie zitten nog steeds vast aan die wereldse, politieke bevrijding. En daar blijf je maar mee bezig” “En wij leefden nog wel in de hoop dat Hij Israël ging verlossen!”
Jezus is wel een bevrijder, Hij is zeker wel de verlosser, ook van Israël, maar alleen totaal anders, en veel meer omvattend, dan dat wij verwachtten. In het breken van het brood, in het geven van Zijn leven, Zijn lichaam, toont hij de mensheid een totaal andere weg dan die van de bekende machten van de wereld; die van geweld en tegengeweld. Jezus bevrijdt het volk niet van de Romeinen. Hij gooit de machten van de wereld niet omver, maar Hij doorbreekt de cirkel waarmee de wereld conflicten op denkt te lossen en treedt Zijn tegenstanders tegemoet, in overgave en liefde, zodat ze smelten. Maar dat vraagt een groot geloof en een lange adem; verwarmen totdat iets smelt, duurt nou eenmaal langer dan het stukslaan.
Ja, en elke keer als ik me op zo’n preek mag voorbereiden raakt dat mij zelf ook. Want hoe doe ik dat zelf dan? Elke keer opnieuw wordt ik uitgedaagd door de vraag of ik zelf wel geloof… en doe wat ik de mensen voorhoud. Want soms zie ik het zelf ook weleens niet. Soms wil ik ook zo graag dat God zich nou eens laat zien op mijn manier. Dat Hij als het ware mij ook eens een beetje macht geeft om stenen in brood te veranderen. Maar ik weet dondersgoed dat dat duivelse verlangens zijn. God zelf zien dat is aan geen mens gegeven.
Ik wil afsluiten met een paar eyeopeners die bisschop Robbert Barron mij aanreikte. Hij zegt; de Emmaüsgangers gaan de verkeerde kant op, zoals zoveel mensen van vandaag de verkeerde kant op gaan. Alles in het Evangelie gaat richting Jerusalem, het centrum van het leven, daar waar het te doen is. De Emmaüsgangers gaan de verkeerde kant uit, teleurgesteld weg uit het centrum, zoals ook velen vandaag teleurgesteld de Kerk verlaten. Dan komt die vreemde langs aan wie ze alles vertellen wat ze van Jezus weten. En dat is al heel veel. Het klopt ook allemaal wat ze van Hem weten, zoals zoveel mensen vandaag het verhaal van Jezus ook best wel kennen. Maar ze kennen het op een manier dat het hen toch niet raakt. Ze missen de clou. In het verduidelijken van de Schrift en in het breken van het brood dat Jezus doet, vallen de Emmaüsgangers de schellen van de ogen en zien zij ineens wie Hij is; Wij zouden zeggen; “Het kwartje valt”; “Ach zit het zo, is het die gevende liefde die ons kan bevrijden?” En dat lijkt ook vandaag het gemis van heel veel mensen; dat zij echt beseffen Wie het is, Die in de Heilige Communie tot ons komt. En dan, hoewel het toch al laat op de avond is, dan zijn de Emmaüsgangers niet meer te remmen. Nadat ze Jezus gezien hebben, ofwel nadat bij hen het kwartje gevallen is, keren ze halsoverkop terug naar Jerusalem, terug naar de apostelen, terug naar de Kerk. Zij voegen zich onverwijld in, in het dan nog kleine legertje christenen, dat later de hele wereld zal veroveren; niet met het geweld van de machten, maar met de liefde die voortkomt uit de ene ware Godsontmoeting. Moge ons hetzelfde enthousiasme aanzetten tot daden van geloof.
Amen.
De lezingen in de Veertigdagentijd zijn elk jaar weer ongelofelijk rijk aan inhoud; en zo ook vandaag. We horen over het begin van wat ons geloof is; de roeping van Abraham. U zegt misschien, “het begin was toch bij Adam en Eva?”, maar dat is hoofdzakelijk een mythisch verhaal. Hoe dan ook; Abraham is de eerste mens die reageert op de stem van God. Hij luistert niet alleen, maar dóét ook wat hem gevraagd wordt. Het eerste wat ons opvalt is die stem van God. De Bijbel staat er vol van, dat God letterlijk tot iemand spreekt. We lezen het zo vaak, dat we het gewoon zijn gaan vinden. Maar ik vraag mij af wie ooit de stem van God gehoord heeft? Ik in elk geval niet. “Dus wij hebben allemaal pech want in de tijd van de Bijbel sprak God de mensen tenminste nog rechtstreeks aan?” Ik denk eerlijk gezegd dat het anders zit. De stem van God in het verhaal van Abraham komt namelijk niet zomaar uit de lucht vallen. Nèt voordat Abraham geroepen wordt, staat het verhaal van de toren van Babel. Het gaat daar een totalitair systeem waarin iedereen mee moet werken aan die toren. God maakt daar een eind aan en in de leegte die ontstaat ervaart Abraham zijn roeping; ik moet hier weg.
Zo spreekt God ook tot ons; bij bepaalde gebeurtenissen of vragen waarin ons soms ineens glashelder duidelijk wordt wat ons te doen staat. Dat zijn de momenten waarin ook wij door God geroepen worden; God spreekt tot ons in de partner aan wie wij ons ja-woord geven. God spreekt tot ons in een overweldigende ervaring in de natuur, God spreekt tot ons in de oprecht ervaren vergeving bij de biecht. God spreekt tot ons in de geboorte van een kind. God spreekt tot ons in de woorden van de Bijbel. God spreekt op alle mogelijke manieren tot ons, en voor sommigen misschien ook nog wel letterlijk in woorden. Ik weet dat niet. Maar zo is ons geloof; geen ideologie of filosofisch bestel, maar een relatie; een relatie met God, die overal met ons meetrekt, in de mate tenminste, dat wij ons leven voor Hem openstellen.
En zo komen we bij het Evangelie. “Zes dagen later” daar begint het mee. Hoezo zes dagen later? Wat was er dan zes dagen eerder gebeurd? Zes dagen eerder heeft Jezus het mooie plaatje van de leerlingen in de war geschopt. Het plaatje was; dat Jezus met een soort machtsgreep het Rijk van God zou vestigen, dat Hij door een spectaculair mirakel hun vijanden zou vernietigen en dat Hij hen het geluk op een gouden schaaltje zou aanbieden. Maar dan zègt Jezus- dat Hij moet lijden en sterven! Is het vreemd dat Petrus daar niet hoort wat Jezus er wel degelijk ook bij gezegd heeft; dat Hij namelijk zou verrijzen? Verrijzen? Dat is zo totaal ongehoord, dat Petrus het ook letterlijk -niet hoort-.
Hoe is dat met ons? Zouden wij het gehoord hebben, als Jezus het tegen ons gezegd zou hebben? Is die verrijzenis ook voor ons niet altijd nog een struikelblok? In hoeverre geloven wij nu, vandaag de dag, nou echt dat Jezus verrezen is? Ja we zeggen het wel in de geloofsbelijdenis “ik geloof in de verrijzenis van het lichaam” maar in hoeverre heeft dat geloof ook echt wortel geschoten in ons hart? Zoveel mensen blijven toch maar bang voor de dood? Hoe zit het dan met het geloof in de verrijzenis? Niet dat ik het in the pocket heb. Ik heb natuurlijk pas recht van spreken als de beproeving van de dood aan mijn eigen deur klopt. En ook ik zeg dan; “liever nog even niet”. Maar dat terwijl het vooruitzicht op eeuwig geluk, voorgoed bij God, dat dat in zekere zin toch aantrekkelijker is dan dit aardse bestaan, dat bij tijd en wijle toch maar armzalig geploeter is.
Afijn, de leerlingen hadden niet gehoord, en al helemaal niet begrepen, dat Jezus zou verrijzen. Vandaar dit moment op de berg Tabor. Wat er precies gebeurd is? Nou ja, zoiets als wat we net gelezen hebben, maar in elk geval hebben de leerlingen even een Goddelijke lichtstraal over Jezus zien neerdalen. Een lichtstraal die hen deed huiveren en die ze hun leven lang niet meer zullen vergeten. Hier op deze berg van gebed, op de Tabor, komen wet en profeten (Mozes en Elia) samen om de leerlingen als het ware het bewijs te leveren; Jezus is Degene die namens God in de wereld is gekomen; aan Hem hoef je nooit meer te twijfelen; 'Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.' Aan Hem mag je niet meer twijfelen, ook niet als de nacht straks nog donkerder wordt, ook niet als Hij straks daadwerkelijk de dood in geslagen wordt.
Saillant detail is wellicht nog de vraag waarom déze drie leerlingen? Waarom niet allemaal? Bisschop Robbert Barron zegt daarover; deze drie zijn de meest intieme vrienden van Jezus; Petrus is de man die veel van Jezus houdt, dat weten we uit andere passages in het Evangelie. Johannes is de leerling van wie Jezus zelf houdt, want die ligt bij het laatste avondmaal aan Zijn borst. Jakobus tenslotte is de eerste van Zijn leerlingen die Hem zal volgen in het martelaarschap.
Jaren geleden was ik in een kerk in Hongarije. Het was zo net in het begin dat ik me weer wat begon te interesseren in het geloof van mijn jeugd. Wij kregen een rondleiding in een prachtig kerkgebouw door een aardige mevrouw. Maar zij vertelde puur technisch over de vele symbolen en beelden in de kerk. Ze had er, als overtuigde communiste, helemaal niets mee en op een of andere manier voelde ik daar al zo’n verschrikkelijk gemis; Ik dacht “Ja maar mevrouw, waar u hier allemaal over praat is toch oneindig veel meer dan uw nuchtere verhaaltje. Weet u dan niet dat die man die daar aan dat kruis is werkelijk voor u gestorven is?” Ik heb het maar niet gezegd, maar in zekere zin was het voor mij een Tabor-ervaring in het klein.
En ik denk en ik hoop dat ieder van u ook zo zijn of haar eigen Tabor-ervaring heeft. Een moment van; “Nou weet ik het zeker. Nu weet ik zeker dat God hier is”. Dat is echt nodig, want wij moeten ons geloof ook volhouden in de verdrukking, net als de eerste leerlingen. Wij mogen Jezus niet meer in de steek laten, na alles wat er is gebeurd; 'Jezus de Zoon, de Welbeminde, in wie God Zijn behagen heeft gesteld; laten we naar Hem blijven luisteren. Blijven luisteren, want het gaat niet om lijden en dood; het gaat om onze verrijzenis, om eeuwig leven. Amen.
Het is alweer de vierde, de laatste zondag van de Advent. Nog 3 of 4 dagen en we hebben de langste nacht van het jaar weer gehad. De terugkeer naar de zomer wordt ingezet; eerst nog ongemerkt maar over een paar weken al weer goed te zien. Zo gaat de tijd in een cirkel, in een cyclische beweging. Zo lijkt het ook te gaan met ons leven; we worden geboren, groeien op, we worden oud en gaan weer dood. Allemaal. Een onverbiddelijk gegeven. Oppervlakkig gezien gaat het alsmaar door en is er eigenlijk geen geen richting. Zo beleven vandaag de dag velen ook de tijd; als een zinloze herhaling van de dingen. Maar voor gelovige mensen ligt dat toch een tikkeltje anders.
Ons geloof is een openbaringsgeloof. Dat wil zeggen dat het geloof te zien is doorheen de geschiedenis, dat het geloof ons ge-open-baard wordt door bepaalde, tastbare gebeurtenissen. Ons geloof is geen vrucht van hoogstaand menselijke hersengymnastiek, maar het laat zich zien in de geschiedenis zoals die in de Bijbel is opgetekend. En daarmee is ons leven en de hele mensengeschiedenis geen zinloze herhaling van zetten, maar heeft het leven een richting, een doel, een einddoel; en dat einddoel is een voorgoed thuiskomen bij God. Alles in de Bijbel en ook de komst van Jezus Christus in deze wereld, is daarop gericht; “Opdat de weg voor alle zoekers begaanbaar zij”; dat zegt één van onze eucharistische gebeden en daarmee is het doel van de komst van Christus getoonzet. Een prachtige samenvatting van die heilsgeschiedenis hoorden we net ook in de brief van Paulus aan de christenen van Rome. God heeft ons lief en Hij heeft alles gedaan wat Hij maar doen kon, om, enerzijds onze vrijheid te respecteren, anderzijds ons rakelings nabij te komen in de komst van zijn Zoon.
Vandaag lezen we in het Evangelie een stukje over de innerlijke strijd die Jozef te voeren heeft, nadat duidelijk geworden is dat zijn verloofde op een onverklaarbare manier zwanger is geworden. Juist voor het stukje Evangelie dat we vandaag lezen staat de hele geschiedenis van de geslachten van Abraham via koning David tot aan Jozef toe. Allemaal mensen die een man als vader hadden. En dan ineens dit; hier wordt een kind geboren dat geen man als vader heeft! Het brengt de rechtschapen Jozef in opperste verwarring. Rechtschapen betekent niet alleen dat Jozef een goeie man was, maar dat hij ook diepgelovig zijn leven leefde naar de wetten van het joodse geloof. En dat joodse geloof leerde hem dat de minst schadelijke oplossing voor Maria zou zijn dat hij in stilte van haar zou scheiden. Dus dat dacht hij dan maar te doen. Maar dan komt die droom die hem op andere gedachten brengt. Iemand die de Bijbel een beetje kent zal bij het horen van een dromende Jozef, onmiddellijk denken aan die andere Jozef met zijn dromen. Jozef, de zoon van Jacob, die droomt dat hij de leiding zal hebben over een groot volk; die inderdaad later via Egypte zijn volk zal redden van de hongerdood, nadat hij door de farao uit de gevangenis gehaald werd vanwege zijn vermogen om dromen te duiden. Zo zijn die dromen dus niet zomaar gekke reflexen van een uitrustend brein, maar richting-gevers aan de geschiedenis, analoog bijvoorbeeld aan Martin Luther King’s “I have a dream”. Jozef, deze zoon van de grote, gelovige koning David, gaat in op wat de profeet Jesaja al zoveel eeuwen tevoren gezegd had; “Zie, de jonge vrouw zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen ‘Immanuël’: ‘God-met-ons’.” Als gelovige jood kende Jozef deze profetieën en dat maakt de opdracht van de engel betrouwbaar. Wetend daarmee in de heilsgeschiedenis van God te staan is alle twijfel bij hem weg genomen. Vanaf dit moment wordt Maria niet meer zijn verloofde genoemd, maar zijn vrouw.
Wat ik maar wil betogen; als je al die losse stukjes Bijbelteksten zo op een zondag te horen krijgt, dan lijkt er soms geen kop of staart aan te zitten. Dan doen de mensen maar wat en er gebeuren zomaar allerlei vreemde dingen. Maar heus; ons geloof is de vrucht van een geschiedenis van God met mensen, van Abraham via David tot Jozef, van Jezus via de apostelen tot ons. Maar er zijn in die geloofsgeschiedenis wel een paar momenten dat je richting moet kiezen; dat is dus hier bij de maagdelijke geboorte en dat is straks bij de verrijzenis. Want dat zijn toch een paar hele moeilijke momenten voor ons aardse mensenverstand. En voor mij komt dan mijn moeder weer om de hoek kijken, met haar eeuwige “ja, jonge dat is een mysterie” bij elke vraag die ik over dat vreemde geloof van ons stelde. Want hier heeft zij natuurlijk gelijk; wijzen wij elk mysterie af en blijven we bij onze aardse empirische bewijsdrang of geven wij ons eindelijk over aan dat grote mysterie dat heel de Schepping draagt.
Jozef en Maria begrepen het allebei niet; hoe zij nou vader en moeder moesten worden van de Verlosser, maar zij gaven zich over aan het mysterie omdat ze geleerd hadden op God te vertrouwen. Mogen zo ook wij ons openstellen voor het mysterie dat God is want voor Hem is niets onmogelijk. Amen.
Een paar weken geleden heb ik hier een preek gehouden waarvan nogal wat mensen behoorlijk geschrokken zijn. Iemand liep zelfs weg omdat die persoon het niet meer aan kon horen en dat is natuurlijk niet leuk. Niet leuk voor die persoon en ook niet leuk voor mij want je staat hier niet om mensen weg te jagen, maar om ze bij God te brengen, voor zover je daar als kleine mens iets in bij te dragen hebt. Maar goed, het kan niet alle dagen feest zijn. En dan wordt ik vandaag weer geconfronteerd met dit Evangelie dat nog zoveel harder klinkt, dan alles wat ik toen gezegd heb. Wij leven toe naar de geboorte van Jezus en je zou misschien verwachten dat dat toeleven een beetje gepaard gaat met de romantiek van het naderende einde van een zwangerschap. Enthousiaste verhalen over het schilderen of behangen van de babykamer, kleertjes kopen, bedje in orde brengen; kortom mooie beelden van jonge ouders die zich helemaal richten op het nieuwe leven dat gaat komen. Maar niets van dit alles. “Adderengebroed’, dat wordt ons twee weken van te voren nog toegeroepen. Ik moet zeggen dat het lang geleden is dat ik zo geworsteld heb met mijn preek. Want er worden zoveel vragen opgeroepen, waarbij ik het antwoord grotendeels schuldig moet blijven.
Die oproep tot bekering. Voor wie geldt die? En wat is het precies? Het gaat over ons, dat snap ik wel, anders hoeven we zo iets niet te lezen. Het gaat over ons, maar over mij? Waarvan moet ik mij dan bekeren? Doorgaans weet ik veel beter wat een ander verkeerd doet, dan wat ik zelf verkeerd doe, dus dat een ander zich moet bekeren, ja, dat wel, maar ik toch niet? Maar is dat wel de bekering waar het hier over gaat? Dat we geen fouten meer mogen maken? Is bekering niet veel meer iets van tot inkeer komen, dan vlekkeloos worden? Bekering tot vergeving van zonden. Dat betekent niet; bekering om heilig te worden, om nooit meer zonden te doen maar om eerlijk te zijn ten opzichte van wie je zelf werkelijk bent; ten dele een goed mens, maar ten dele ook echt een zondaar, een slappeling, die eigenlijk wel weet wat hij zou moeten doen, maar het niet doet; of die wel weet wat hij niet zou moeten doen, maar het toch doet. Ik herinner mij iemand van jaren geleden die zei dat hij de schuldbelijdenis in de kerk nooit meebad omdat hij nergens schuld aan had. Pff…. dan durf je wat te zeggen. Toch? En dan komen we toch wel in de buurt van dat prachtige Sacrament dat sinds het Tweede Vaticaans Concilie bijna teloor is gegaan; de biecht.
Ik heb voor mijn diakenwijding 20 jaar gewerkt met alcohol –en drugsverslaafden en één van de grote valkuilen voor die mensen is, dat zij de slinksheid ontwikkelen om bijna tot het einde toe, alles te ontkennen; “Nee ik ben niet verslaafd, ik drink echt niet te veel”. Alles doen ze om zichzelf en hun omgeving ervan te overtuigen dat het eigenlijk allemaal wel meevalt. En ondertussen besodemieteren zij zichzelf en anderen tot aan de rand van de afgrond. Zo vaak heb ik gezien wat een opluchting het gaf bij die mensen als ze eindelijk hun leugenachtige façade mochten laten vallen en hun eerlijke verhaal durfden te vertellen. Daarmee waren ze natuurlijk nog lang niet van hun verslaving verlost, maar het was wel een noodzakelijke begin van een omkeer en mogelijke genezing. En zoiets kan ook gebeuren in de biecht maar dan in veel sterkere mate. Wij mogen dan waarschijnlijk geen alcohol –of drugsverslaafden zijn; verslaafd aan een of andere manier van zondigheid zijn we allemaal. Want we zijn allemaal mensen die sterk aangetrokken worden door het aardse, door het wereldse, mensen die daar soms maar moeilijk weerstand aan kunnen bieden. Ontkennen dat we zondaars zijn, is veel erger en benauwender dan ons voor onze zonden te schamen en er spijt van te hebben. De biecht biedt ons een fantastische gelegenheid om in het reine te komen met onszelf en opluchting te vinden bij Hem die over alle vergeving gaat; bij God. Heel jammer dus dat zoveel katholieken van mening zijn dat de biecht is afgeschaft.
De volgende vraag; “Adderengebroed”, dat is nog eens een term om naar je hoofd geslingerd te krijgen. Het is natuurlijk een verwijzing naar de gemene slang in het Scheppingsverhaal; haar gebroed, slangen dus, net als die eerste slang. Johannes richt zich hierbij vooral tot de Farizeëen en Sadduceën, de leiders van het volk. Moeten wij, bisschoppen, priesters en diakens ons dat extra aantrekken? Of geldt het voor iedereen die bij zichzelf zegt; “Ik ben toch gedoopt, ik ben toch katholiek, ik ga toch naar de kerk, dus ik kom toch gewoon in de hemel?” Ik denk dat ieder van ons het antwoord zelf weet. En anders nog het volgende; “Brengt liever vruchten voort die passen bij bekering”. Dan kunnen wij ons nóg eens achter de oren krabben; “Welke vruchten breng ik dan voort die passen bij de waarachtige bekering tot christen?” Wij gaan ook die vraag niet voor elkaar beantwoorden want ieder van ons is uniek; ieder heeft dus ook een eigen antwoord. Maar laten we in elk geval proberen om die spanning niet weg te poetsen; enerzijds zijn we mensen die het goed bedoelen, oprecht proberen en goed doen, misschien zelfs, anderzijds weten we ook dat er voor een waarachtig christen altijd iets te verbeteren valt; geen van ons kan zich immers al “heilig” noemen.
En dan nog een vraag; “Ik doop u met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur? Wat is dat toch precies, dat doopsel met heilige Geest en met vuur? Het doopsel met water, dat is nog wel te begrijpen, dat gaat om schoonwassen, maar het doopsel met heilige Geest en met vuur? Zoals wel vaker kan ik wel de woorden herhalen die de Kerk daar allemaal bij zegt, maar dan weet ik het nog niet. Heilige Geest en vuur is, als je het mij vraagt, je leven totaal laten bezielen door Gods aanwezigheid. Maar ja, ik ben toch gedoopt met het doopsel van Christus met Heilige Geest en met vuur dus, maar ik kan nog lang niet zeggen dat mijn leven totaal bezield is door Gods aanwezigheid.
Dus, nogmaals, er zijn nog veel open eindjes bij dit Evangelie, maar drie conclusies kan ik wel trekken;
- 1) dat we er niet zijn met de constatering dat het met ons wel goed zit
omdat we toch katholiek zijn, veel bidden en netjes naar de kerk gaan
- 2) dat we geen heiligen hoeven te zijn maar dat we het wel moeten willen worden
- 3) dat wij als sluitstuk altijd mogen vertrouwen op Gods barmhartige liefde
en dat het kleine Jezuskind dat we mogen verwachten, daarvan het bewijs is. Amen.