Vanaf Palmzondag hebben we een aantal indrukwekkende vieringen meegemaakt, met toch wel als hoogtepunt; de Paaswake. Ik las van de week ergens iets in de krant over een “versteende kerk”. Nou, dan hadden ze hier eens bij de Paaswake moeten zijn; Alles rond het belangrijkste thema van ons mensenleven; alles rond het leven zelf.
Wat geloof je over het leven en wat is dat “geloven?” Gisteren sprak de pastoor al duidelijke taal over wat geloof te weeg brengt en belangrijk; ook dat geloof in de verrijzenis bepaald geen vanzelfsprekendheid is; toen niet en nu niet. Het is zeker nuttig om catechese te volgen, de Bijbel te lezen, enzovoorts, maar ècht tot geloof komen, dat blijft toch iets ongrijpbaars. Er zijn maar genoeg theologen en godsgeleerden, die wel een hoop weten, maar desondanks niet geloven. Mij komt het geloof zeker ook voor als een genadegave die je niet zelf maakt, maar die je krijgt van God; als je jezelf ervoor open stelt. En het is ook net zo gemakkelijk om te bewijzen dat God niet bestaat, als dat Hij wel bestaat. Maar dan spreken we over categorieën van het verstand. Dan gaat het om begrijpen. Dan gaat het om menselijke voorstellingen van wat wel en niet kan. Dan zien we één ding schromelijk over het hoofd; Dat voor God, alles mogelijk is. En dan haal ik graag nog eens die prachtige woorden aan, uit het boek Job. Het is het antwoord van God, als Job zich erover beklaagt dat God maar niet wil ingrijpen in zijn leven. (Job. H. 38-39)
Toen begon God de Heer in storm en wind tot Job te spreken: “Wie waagt het daar met woordenkraam mijn bestel te verdoezelen? Weer je als een man, want Ik ga je vragen stellen, jij geeft bescheid. Waar was jij toen Ik de aarde begon te bouwen? Spreek op als je zoveel weet. Wie stelde het bestek vast - jij weet dat toch - wie bepaalde de maten? Waarop werden haar zuilen afgezonken? Wie plaatste de sokkels? Waar was je toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot, toen Ik haar kleedde in wolken en hulde in windsels van morgenslierten, toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven? Ben jij doorgedrongen tot de bronnen van de zee, heb jij rondgewandeld in de onpeilbare diepten van de oceaan? Zijn de poorten van de dood toegankelijk voor jou, de poorten van de duisternis, heb jij die ooit gezien? Omvat jouw begrip heel de uitgestrektheid van deze wereld? Vertel op dan, als je er toch alles van weet. Waar is de weg naar de woonplaats van het licht? Waar houdt het duister zich op? Dan kun jij ze thuis brengen en hen wegwijs maken. Jij weet dat toch, zo lang geleden geboren, met zo'n enorm aantal jaren achter de rug. Ben jij op bezoek geweest in de schatkamers van de sneeuw, de schatkamers van de hagel, heb jij die ooit gezien? Wie groef een bedding voor de stromende regens, wie effende een pad voor de rollende donder om regen neer te gieten zelfs op een land zonder mensen, op de woestijn waar niemand woont, om wildernis en woestijn te drenken en zelfs daar fris groen te doen ontkiemen? Heeft de regen een vader? Van wie stammen de dauwdruppels? Uit welke schoot komt het ijs voort, wie is er moeder van de rijp die uit de hemel valt? Kun jij de Plejaden intomen of Orion uit zijn ketenen bevrijden? Kun jij de Hyaden op tijd naar buiten brengen, de Grote en de Kleine Beer mennen? Ken jij de wetten van de hemellichamen en leg jij die hier beneden vast? Als jij een bevel schreeuwt naar de wolken, stroomt dan de regen weldadig over je heen? Als jij de bliksem beveelt om te gaan, zegt die dan: 'Hier ben ik, Heer?' Wie draagt voedsel aan voor de raven wanneer hun jongen krijsen tot God fladderend van de honger? Stel jij vast wanneer de klipgeiten werpen en de reeën kalven?"
De leerlingen krijgen aan het eind van het Evangelie de opdracht om gewoon terug te gaan naar het leven waar ze vandaan kwamen; in Galilea. Dáár, in het gewone leven van alledag, daar zouden ze Jezus zien, omdat ze vanaf de verrijzenis anders hadden leren kijken. Daarmee worden wij eigenlijk ook naar huis, naar ons eigen Galilea, gestuurd, na elke heilige mis; dat we door de ontmoeting met God in de Verrijzenis van Christus, anders naar de dingen gaan kijken, en daardoor anders, positiever in het leven komen te staan. Dat is ook de betekenis van het “Ite missa est”, aan het einde van de viering. Niet dat de mis is afgelopen, maar dat de missa, de “zending” is begonnen. Vanuit dood en verrijzenis van Christus, gezonden worden om anders in de wereld te gaan staan, zoals de leerlingen terug gezonden werden naar Galilea; als andere, nieuwe mensen. Amen.
Zalig Pasen!
Een van de zaken in onze Kerk die ik tot voor kort minder waarderen kon, is haar veelvuldig spreken over de zonde. In de doopliturgie bijvoorbeeld komt 10 keer het woord zonde of schuld voor. En dat, och-arm, moeten die ouders dan aanhoren, over hun schattige babytje! Het laatste woord van de dagsluiting, het officiële avondgebed van onze Kerk is; “zondaars”. En daar mag je dan mee gaan slapen. Een paar weken geleden sprak ik kap. Quinten daarover en die wist dat het in het latijn toch niet het laatste woord is. Maar dat is meer voor de specialisten.
Onlangs was ik op retraite en daar ben ik toch wat anders gaan denken. Wat willen wij als mens? Of met de oude catechismus: “Waartoe zijn wij op aarde?” De ouderen kennen het antwoord want dat moesten zij nog van buiten leren. “Wij zijn op aarde om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn”. Dat is niet alleen omdat het in de catechismus staat, maar omdat iedere mens daar naar op zoek is; het hoogste geluk. En dat is dus volkomen legitiem want wij worden er ook in het Scheppingsverhaal al toe aangemoedigd; In de Nederlandse vertaling staat het er wat armoeiig; “Gij moogt eten”; In het oorspronkelijke Hebreeuws staat het er veel uitbundiger; “Toe maar, eet maar! Geniet er van. Het is allemaal voor jullie”. Maar het hoogste geluk, is alleen het hoogste geluk als er geen einde aan komt. En laat dat nou de belofte zijn waarmee wij, christenen, inderdaad mogen leven; “eeuwig leven, eeuwig geluk’! Er zit maar één “maar”aan, en dat is, dat wij in de juiste verhouding leven tot Degene die ons dit allemaal gegeven heeft; God onze Schepper en Vader.
En de belangrijkste sta-in-de-weg voor die juiste verhouding met God, dat zijn onze zonden. Want in het zondigen keren wij ons juist af van God, in de zonde doen we nèt wat we eigenlijk niet willen. Daarom is het toch terecht dat de Kerk zich zo druk maakt over de zonde. De Kerk wil niets anders dan ons eeuwige geluk, dus; dat wij onze verhouding tot God in orde brengen, en dan is het logisch zij vooral datgene probeert aan te pakken wat daarbij in de weg staat. Waarom zijn we toch zo hypergevoelig als het over onze zonden gaat? Ik heb het zo vaak gehoord; “Biechten?’ Waar is dat voor nodig, ik doe niks verkeerd”. Maar hoogmoed is de aller gevaarlijkste zonde; daar is niets meer aan te doen. Nou zijn de meesten van ons natuurlijk geen notoire misdadigers, maar ik weet zeker dat ieder van ons dagelijks zondigt, in ieder geval in het klein. Allerlei kleine onhebbelijkheden die bijna altijd het gevolg zijn van een bepaalde vorm van egoïsme. Egoïstische trekken die voortkomen uit het feit dat we menen niet genoeg te hebben; dat alles wat God ons geeft, niet genoeg is; dat we dus onze relatie met God niet op orde hebben.
Grote zonden zetten grote krassen op onze ziel, kleine zonden, kleine krassen, maar het zijn allemaal beschadigingen. Nou, en hoe komen we dan van onze zonden af? Daar zijn twee mogelijkheden voor; De eerste is; door gewoon niet meer te zondigen. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wellicht hebt u allemaal de ervaring dat u zich echt voorneemt om dit of dat niet meer te doen, terwijl u de eerste de beste keer dat het voorkomt, weer gewoon hetzelfde doet. Puur op eigen kracht valt het niet mee om verkeerde gewoonten af te leren. Wat dan beter helpt is; God zoeken. Gewoon meer bidden; dat wil zeggen; geen gebedje afraffelen, maar echt God vragen om je te helpen niet meer te zondigen. En ook volharden in dat gebed. Niet te gauw afhaken als niet onmiddellijk gebeurt wat je vraagt. Want dat zou al te gemakkelijk zijn. Dan waren we morgen allemaal heilig. Door op een positieve manier het contact met God te zoeken, hoef je niet meer met alle macht tegen je zondigheid te vechten maar smelt de behoefte om verkeerde wegen te gaan als vanzelf.
Een andere mogelijkheid om van het gewicht van de zonden af te komen, dat is de Biecht ofwel het Sacrament van Verzoening. Het prachtige woord zelf zegt al hoe mooi het is; Verzoening. Verzoening met God en jezelf; Kusje erop! Grijp die mogelijkheid toch met beide handen aan, zou ik willen zeggen! Wat is er mooier? Wat draagt meer bij tot je persoonlijke geluk dan dat je openlijk uitkomt voor het feit dat je maar een mens bent en te zwak om in alle situaties te doen wat je zou moeten doen? Hoe heerlijk is het niet om met een schone lei te beginnen en van jezelf te mogen toegeven; “Ja, ik zit er vaak langs, maar ik ben een mens, ik mag een mens zijn en God doet het met deze mens zo gebroken en zwak als ik ben”.
Niet te gemakkelijk denken; “Ach ik doe toch niet zoveel verkeerd, daar hoef je toch niet voor te biechten?” Elk krasje is er één. En als je met grote schuld rondloopt, zo groot dat je het eigenlijk niet durft te zeggen….; des te belangrijker om daar vanaf te komen! Doe het! Want Christus is niet gekomen voor de gezonden maar voor de zieken? Hij is er niet om ons te oordelen, maar om ons te redden. Verzoenen. Kusje erop. In Zijn spoor is ook de Kerk er niet om te oordelen, maar om te genezen. Om onze relatie met God te herstellen, opdat wij hier en in het hiernamaals gelukkig zouden zijn.
Nog heel even iets over de lezingen; we horen Jeremia spreken over een nieuw verbond dat in het hart van de mensen gegrift zou staan. De zoveelste poging van God uit, om een verbond met ons te sluiten; Hij sloot er al een met Abraham, met Mozes en opnieuw met David. Dat ging vaak gepaard met offerdieren en bloed dat “leven” betekent. Bij het Loofhuttenfeest sprenkelen de joden de helft van het bloed van een offerdier over het altaar en de rest over het volk, als teken van een bloedband tussen God en mens. Hier, in de Eucharistie hebben wij dat nieuwe en laatste verbond waarover Jeremia spreekt. Geen vlees van een offerdier en bloed dat over de mensen heen gesprenkeld wordt, maar lichaam en bloed van God zelf, dat wij mogen eten en drinken. Inniger contact met Hem is onmogelijk! Mogen wij toch ooit doordringen tot de volledige diepte van dit grote geschenk; God die ons leven geeft, God die ons zichzelf geeft. Amen.
Sommige verhalen uit de Bijbel lijken ons zo vreemd, zo onbegrijpelijk of zo grof dat je denkt; “Wat moet ik daar vandaag nog mee?” En minstens één van die verhalen hebben we zojuist gehoord; God die Abraham opdraagt om zijn zoon te offeren. Hoe gek kun je het maken? Niet weinig mensen schuiven zo’n verhaal dan ook maar gauw aan de kant als iets uit de pre-historie; iets wat je nu toch niet meer serieus kunt nemen. Zo is het Scheppingsverhaal voor velen ook maar een sprookje dat door de wetenschap al lang achterhaald is. Maar op die manier mis je de onbetaalbare boodschappen die in deze fundamentele Bijbelverhalen schuilgaan.
Maar terug naar de 1ste lezing. We lezen daar het schokkende relaas van een vader die zijn zoon lijkt te gaan vermoorden, - nota bene- omdat God het wil. Wij schrikken ons een hoedje. Wat is dat voor een sadistische god die om een mensenoffer vraagt? Daar wil je toch niets mee te maken hebben? Maar laten we eens goed naar dit van oorsprong joods, verhaal kijken Om te beginnen is het goed om te weten dat het, in de tijd waarin Abraham leefde, helemaal niet zo vreemd was om je eerstgeborene aan de goden te offeren. En wij hebben gemakkelijk praten; Wij hebben een hele Bijbel waarin Gods bedoelingen met de mensen staan opgetekend, maar Abraham had nog helemaal niets van dat alles. Hij had alleen de resten van een oude cultuur waaruit hij vertrokken was. Hij moest het doen met de goden die hem omringden en zijn persoonlijke zoektocht naar leven. Hij moest de stem van de ene ware God proberen te beluisteren tussen al die afgoden. Want die ene stem had hij eerder al eens gehoord; “Abraham, trek weg uit je land, en ik zal je talrijk maken als zandkorrels aan de zee”. Dat was de stem van een heel andere God dan die hij vanuit zijn cultuur kende. En Abraham gaf gehoor aan die stem. Tientallen jaren gebeurt er daarna helemaal niks. Abraham en Sara lijken onvruchtbaar en worden oud. Te oud eigenlijk. Dus dat van die zandkorrels aan de zee, daar lijkt niets van terecht te komen. Maar dan gebeurt het toch; Abraham blijft op God vertrouwen en wordt uiteindelijk toch vader. Op zijn 99ste nota bene. Vader van Isaac, de zoon van de belofte, waarmee Abraham dus een groot volk zal worden. Maar hoort hij het nu goed? Moet hij nu deze zoon gaan offeren? Want dat meent hij toch echt begrepen te hebben! Onmiskenbaar klinkt de opdracht. Ze wordt hem drieledig ingepeperd; “Ja, je zoon,….. je enige, Isaac,…… die ene…… die je zo liefhebt”.
En Abraham, die gehoorzaam is aan de stem van God, gaat op weg. Jammer genoeg valt er dan een stuk weg uit onze tekst. Wij horen niet dat vader en zoon drie dagen zoon onderweg zijn. Drie dagen waarin van alles gebeurt en Abraham de tijd heeft om te reflecteren en te mediteren over de betekenis van deze vreemde opdracht. De vraag van Isaac moet hem ondertussen als een mes in het hart getroffen hebben; “Vader, we hebben wel hout en vuur, maar waar is het offerdier?” Voor ons is het totaal onzichtbaar, maar de joden zien halverwege al een vingerwijzing naar de goede afloop van het verhaal. Want…..Isaac moet zelf het hout dragen en dat kan helemaal niet! Het is in de joodse wet namelijk streng verboden om een offerdier zelf het brandhout te laten dragen waarmee het geofferd wordt. Afijn, u hebt de afloop gehoord. Net op tijd komt God tussen beiden en Hij redt vader en zoon van een verschrikkelijk drama.
Wat hier gebeurt is eigenlijk een schoolvoorbeeld van geloofsonderricht.. De vader leert gaandeweg dat hij los moet komen van goden die mensenoffers willen. Hij leert dat deze God, onze God, definitief anders is dan de goden uit de cultuur waar hij vandaan komt. Hij leert ook dat hij zijn zoon los moet laten. Hij leert dat hij zijn eigen godsbeeld, zijn eigen verwachtingen, niet mag opleggen aan zijn zoon, maar dat Isaac een eigen, persoonlijke weg met God moet kunnen gaan. En Isaac, op zijn beurt, leert van zijn vader dat er niets, maar dan ook helemaal niets gaat, boven de gehoorzaamheid aan God. Dat gehoorzaamheid aan God belangrijker is dan het leven van je enige kind; niet omdat het leven van dat kind niet belangrijk is, maar juist omdat het dóór de gehoorzaamheid, zelf pas echt vrij kan worden.
Het is eigenlijk een verkeerde vraag, maar ik kan me toch voorstellen dat hij leeft; Waarom moet God zo nodig de belangrijkste zijn? Waarom mag er niets belangrijker zijn dan de liefde tot God? Vooropgesteld; God, de Schepper van het Al, heeft het voor zichzelf niet nodig om belangrijk gevonden te worden. Dat wij de enige, ware God boven alles stellen, is vooral in het belang van onze eigen vrijheid als mens. Want deze ene, ware God is een God van bevrijding. Alle andere goden houden je gevangen.
Al te gemakkelijk kunnen wij concluderen dat het verhaal van Abraham en Isaac achterhaald is. Dat wij zoveel wijzer zijn en dat wij er boven staan. Maar wij zijn mensen van deze tijd, wij zijn omringd door de afgoden van deze tijd, en voor we er erg in hebben, laten we onze kinderen over aan de afgoden van deze tijd. Ook Jezus is er alles aan gelegen om onze blik te richten op de ene ware God. Hij heeft er alles voor over; ook Zijn eigen leven. Jezus offert zichzelf, geheel vrijwillig, uit liefde, om ons bij God te brengen.
Zojuist hoorden we het verhaal van de gedaanteverandering op de berg Tabor. Vlak daarvoor heeft Jezus gezegd dat Hij zal lijden en ter dood gebracht zal worden. Hier, in deze schitterende ervaring op de berg, geeft Hij zijn leerlingen een soort inkijkje in de grootsheid van wie Hij is. Hij geeft daarmee alvast de troost en de bemoediging die de leerlingen straks hard nodig zullen hebben als het met Jezus inderdaad zo anders lijkt te gaan dan dat zij hoopten. Maar dat is ons geloof; het geloof van Abraham, het geloof van Isaac, het geloof van Jacob, en het geloof van Jezus; “wat er ook gebeurt; God is er bij en Hij laat je niet in de steek, zelfs niet in het donker van de dood”.
Amen.
In het hele Oude Testament is er niemand die zoveel gezag had als Mozes. Hij heeft het joodse volk losgeweekt bij de Farao, hij heeft hen uit de slavernij van Egypte bevrijd; hij heeft het door de Rode Zee geleid, hij heeft leiding gegeven tijdens een lange, barre tocht door de woestijn, voor onmogelijke uitdagingen gestaan. Hij heeft de Tien Geboden gegeven enzovoorts enzovoorts. Mozes leefde zo dicht bij God dat zijn gezicht ervan ging stralen. In de verdere geschiedenis van het joodse volk stellen al hun leraren en rabbijnen zich bij elk probleem dan ook de vraag; “Wat heeft Mozes erover gezegd?’ Ook Jezus verwijst regelmatig naar hem. Zojuist hoorden we diezelfde Mozes zijn mensen toespreken kort voordat zij het beloofde land zullen binnentrekken. Omdat hij daar zelf niet meer bij zal zijn geeft hij hier zijn laatste aanwijzingen aan het volk. En het is bijzonder om hem te horen spreken over de komst van “een profeet, net zo groot als ik, waarnaar gij moet luisteren”. Merkwaardig, dat de laatste twee zinnen van dat verhaal zijn weggelaten, want die sluiten nog beter aan bij het Evangelie dan de rest. Daar staat namelijk het antwoord op de vraag hoe men kan weten of een profeet ècht het woord van God spreekt; “Als een profeet beweert in de naam van de Heer te spreken, maar wat hij gezegd heeft, gebeurt niet, dan is dat woord geen woord van de Heer, maar van de onbeschaamde profeet zelf. Voor zo iemand moet gij geen ontzag hebben”.
Twee dingen moet u even onthouden; Mozes heeft het over een profeet die zal komen die minstens zo groot is als hij. En als niet gebeurt wat deze profeet zegt, dan is het een valse profeet. Want daarmee komen we bij het Evangelie. Jezus treedt op als leraar in de synagoge van Kafarnaüm.
Eventjes tussendoor; Ik ben er zelf een keer geweest, daar aan het meer van Galilea. En het is zo dat de joden, als ze een nieuwe synagoge bouwen, dat ze dat dan altijd doen op de fundamenten van de vorige. Dus toen ik daar op dat rechthoekig vlak stond, met nog wat overblijfselen van de oude muren, wist ik het zeker; “hier op deze vijftig vierkante meter, heeft Jezus ooit gestaan, terwijl Hij de mensen toesprak”. Gelooft u maar dat dat een onvergetelijke indruk op mij heeft gemaakt.
Maar goed, Jezus treedt dus op als leraar in de synagoge. Dat is op zich niets bijzonders. Net als hier in de kerk elke week gepreekt wordt, zo was dat daar precies hetzelfde. Dan de ene rabbi, dan de andere joodse leraar of Schriftgeleerde. Allemaal hadden ze, net als wij soms, min of meer interessante dingen te zeggen. Maar hier is toch iets merkwaardigs aan de hand. We horen niet wat Jezus gezegd heeft, maar wel dat de toehoorders buiten zichzelf waren van verbazing. Niet een beetje enthousiast of verbaasd, nee, “helemaal buiten zichzelf van verbazing”. Jezus sprak kennelijk op een totaal andere manier dan wat de mensen gewend waren. En herinnert u zich nu Mozes; “Als wat de profeet zegt, niet gebeurt, komt Zijn woord niet van God”. “Zwijg stil” zegt Jezus en de onreine geest ging van de man weg. “Ik zeg je, meisje sta op” en het meisje stond op. “Lazarus kom naar buiten” en Lazarus komt naar buiten. “Zwijg, wees stil!' tegen het kolkende water “En de wind ging liggen en het werd volkomen stil." “Licht” zei God bij de Schepping “en er was licht”. Wat God zei bij de Schepping, dat gebeurde…….., wat Jezus zei, dat gebeurde. En daarom zijn de mensen buiten zichzelf van verbazing. Jezus spreekt op dezelfde manier als God; en wat Hij zegt, gebeurt.
Kijken we nog even naar die onreine geest. Hoewel we het woord bijna niet meer in de mond durven nemen, is het duidelijk dat het hier om de duivel gaat. “Want”, zo staat er “Jezus van Nazareth, wat hebt Gij met ons te maken”. Hoezo “met ons?” Het gaat toch maar over één man? Inderdaad, het is één man, maar wel een man die innerlijk verdeeld is. Innerlijk verscheurd. Innerlijk verdeeld door de dia-bolo, de twee-maker, de verdeler, de duivel. Want zo gaat het met mensen; Als je niet gericht bent op de ene God, raak je innerlijk verdeeld door de vele krachten die door de wereld op ons worden uitgeoefend. Natuurlijk knettert het als Jezus, de Zoon van God, oog in oog komt te staan met de duivel. “Ik weet wie Gij zijt, de heilige Gods. Zijt Gij gekomen om ons in het verderf te storten?” En ja, daar is Jezus inderdaad voor gekomen; Om ons uit de verdeeldheid te halen en bij God te brengen. Het gaat hier over een belangrijk moment aan het begin van het openbare leven van Jezus. Hij is nog maar net in de openbaarheid getreden. De mensen kennen Hem nog niet. Tot nu toe vinden ze hem wel interessant, maar ze zijn ook nog aan het aftasten wie Hij eigenlijk is. En juist omdat ze zo volkomen het tegendeel van elkaar zijn, heeft de duivel hier het eerst in de gaten heeft wie Jezus is. “dit is de heilige Gods, dit is de profeet die Mozes bedoelde toen hij sprak over die nieuwe profeet die zou komen”. En het gaat hier dus niet om de zoveelste profeet in het rijtje van Jesaja, Jeremia, Elia, Amos of Elisa. Hier spreekt de heilige Gods; niet zoals de profeten en leraars maar met gezag. Met hetzelfde gezag als dat van God.
U voelt ondertussen wel aan dat het hier niet om interessante verhalen gaat, maar dat wij voor een keuze gesteld worden. Willen wij ons leven laten richten door Jezus, willen wij ons, door Hem overgeven aan het woord van God, of willen we het verder zelf uitzoeken mèt het risico dat we ten prooi vallen aan de grote verdeler; de verleidingen, de angsten, het verdriet, de machten van deze wereld die wel verdelen, maar tenslotte allemaal tijdelijk zijn. Het boek Deuteronomium zegt het op een andere plaats ook zo mooi; “Leven en dood houdt ik u voor, zegen en vloek. Kies dan het leven dan zult gij met uw nakomelingen het leven bezitten door de Heer uw God te beminnen, naar Hem te luisteren en aan Hem gehecht te blijven. Want daarvan hangt het af of gij zult leven”. Amen.