Als je er even goed bij stilstaat, dan is het merkwaardig te noemen dat de Evangelist Johannes, van wie wij zojuist hoorden, nergens lijkt te spreken over de Eucharistie. De instellingswoorden “neemt en eet, dit is mijn lichaam” enzovoorts, die kom je bij alle drie de andere Evangelisten wel tegen, maar bij Johannes niet. Maar de meesten onder ons zullen inmiddels wel weten dat Johannes zijn Evangelie op een totaal andere manier heeft vormgegeven. Johannes spreekt mystieke taal met een diepe betekenis. Hoe mooi is niet alleen al de opening van zijn Evangelie; Het lijkt wel een lied; “In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is. In Hem was leven, en dat leven was het licht der mensen. En het licht schijnt in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan”. En natuurlijk spreekt deze Johannes wel degelijk over het centrum van het christelijke leven; de Eucharistie. Alleen doet Hij ook dat op zijn geheel eigen manier. De komende weken zullen we elke zondag een passage lezen uit het 6e Hoofdstuk van het Evangelie van Johannes en dat draait helemaal om de Eucharistie. Ook het Evangelie van vandaag.
Kijkt u maar mee. De mensen, een grote menigte, heeft zich verzameld aan de overkant van het meer van Galilea, op de berg waar Jezus is gaan zitten. Ze verwachten kennelijk iets van Hem want ze hebben er heel wat voor over om Hem naar die kale bergstreek te volgen. Zo bent ook u hier samengekomen deze ochtend. U had ook kunnen uitslapen, of naar het voetbal kunnen gaan, of mountainbiken of al die andere dingen die mensen zo op de zondagochtend allemaal doen ter vermaak. U bent beslist niet gekomen voor mij als spreker, want er zijn veel betere en belangrijkere sprekers. U bent ook niet gekomen voor het koor want er zijn elk weekend overal grootsere concerten te beluisteren. U komt ook niet voor het eten want er zijn wel betere restaurants. De genoemde elementen zijn allemaal belangrijk en dragen allemaal wel bij, maar zij zijn niet de uiteindelijke reden van uw komst. Nee, u bent hier samengekomen, zoals het volk in Galilea, omdat u op zoek bent naar iets groters en omdat u verwacht dat Jezus u dat kan geven.
Terug naar het Evangelie. Niet voor niets wordt er aan het begin gezegd dat het kort voor Pasen is. Met Pasen herdachten de Joden hun verlossing uit de slavernij van Egypte en de lange tocht door de woestijn, waar ze dagelijks gevoed werden met het manna; dat brood dat op wonderbaarlijke wijze elke morgen uit de hemel neerviel. De mensen die Jezus gevolgd zijn, bevinden zich in een vergelijkbaar gebied als de woestijn, en daar is niet veel te eten. Veel te weinig in elk geval voor die duizenden mensen. En dan volgt het verhaal van de vermenigvuldiging van de broden. Die is als een soort hernieuwing van de nederdaling van het manna in de woestijn en van het broodwonder van Elisa uit de eerste lezing. Er zijn echter een paar grote verschillen. Elisa beschikt over twintig broden waarmee hij honderd mensen te eten gaf. Jezus voedt met vijf broden vijfduizend mannen. Van het manna in de woestijn,, mag iedereen maar zoveel oprapen als hij voor die dag nodig heeft. Bij Jezus is er geen enkele beperking; iedereen mag zoveel eten als hij wil. Er staat geen maat op Gods gaven. Het manna is uitsluitend voorbehouden voor het joodse volk want God verbood uitdrukkelijk om er iets van te bewaren. Het brood dat Jezus geeft mag niet beperkt blijven tot die vijfduizend man. De 12 manden met brokstukken die over zijn, vertegenwoordigen de 12 stammen van Israël. Met andere woorden; de hele wereld moet ermee gevoed worden. Dat is de missie van Jezus; de hele wereld verzadigen. En dat doet Hij hier door van die vijf broden genoeg te maken voor vijfduizend man. Een kleine hoeveelheid wordt in Hem tot iets groots.
En dat gebeurt ook in de Eucharistie, in de Mis. Wat wij hier hebben stelt weinig voor. Zo’n klein wit schijfje brood daar kun je niet van leven. Maar zoals Jezus eerst het dankgebed uitspreekt en dan pas begint te delen, zo bidt de priester hier “in persona Christie” het Eucharistisch gebed, wat overigens ook gewoon “dankgebed” betekent. Daarmee verandert dat eenvoudige stukje brood in iets heel groots; Naar het Woord van Jezus verandert het in Zijn Lichaam en door het nuttigen van Zijn Lichaam worden wij opgenomen in Zijn leven; Zijn leven en verrijzenis. Eeuwig leven. Daarom zal Jezus ook zeggen; “Wie van dit brood eet, zal in eeuwigheid niet sterven”.
Waarvoor toch al deze woorden? Wat is de kern van de zaak? Volgens mij gaat de hele verschijning van Jezus in deze wereld nergens anders om dan om onze relatie met onze Schepper, God te herstellen, te zekeren en te bestendigen. Zoals hier over het broodwonder gezegd wordt dat het een teken is, zo is Jezus komst in de wereld een teken. Een teken van God aan de mensheid; “Hier ben Ik”. Ook de verrijzenis van Christus is een teken. Het is een teken van de almacht en de goedheid van dezelfde God. Maar pas wel op; ik bedoel niet te zeggen dat de Évangelies, de wonderen en de verrijzenis, dat dat allemaal maar symbolisch verstaan moeten worden. In tegendeel het gaat wel degelijk om feiten. Als het allemaal maar symbolisch is, dan hoeven we ons er geen 2000 jaar druk over te maken. De verrijzenis van Christus is een feit, maar het is niet iets wat door ons herhaald zal worden. Daar kan het ook niet om te doen zijn. Sommige oudere mensen hebben helemaal geen behoefte om nog eens opnieuw aan het leven te moeten beginnen. De verrijzenis is dus een feit, een realiteit, toen en daar. Maar voor ons is het vooral een teken van het feit dat God sterker is dan de dood. Waar het in het teken van de verrijzenis van Christus om gaat is, dat wij leren vertrouwen op God, die ons uitnodigt tot eeuwig leven, eeuwig geluk bij Hem.
Het verstaan van de tekenen, gaat voor de mens, de op het materiële gerichte mens nou eenmaal altijd door de maag. Als mens zoeken wij altijd naar iets tastbaars. Wij zoeken naar voldoening en geluk, en dat is goed, maar we moeten door het tastbare wat ons gegeven wordt, het materiële brood waarvan wij leven, in contact komen met Degene die het ons allemaal geeft.
Even verderop zegt Jezus in hetzelfde Evangelie van Johannes; “ Niet omdat gij tekenen gezien hebt, zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild”. Mensen hebben toch de neiging om te blijven hangen in die materiële behoeftebevrediging. Maar als je in het materiële niet het teken van Gods aanwezigheid ziet, als het voor jou ophoudt bij het materiële, dat wat direct tastbaar is, dan zul je altijd honger houden. Als je echter je uiteindelijke bestemming vindt in het geloof in eeuwig leven bij God, dan heb je aan een klein beetje genoeg.
Als de leerlingen even verderop in het Evangelie aan Jezus vragen welke werken zij voor God moeten verrichten, geeft Jezus dit antwoord; “Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.” Zo simpel is het; Geloven in Jezus, degene die door God gezonden is. Amen.
Als de lezingen vandaag in het teken staan van het profetisch spreken, dan doen we er goed aan om eerst te kijken wat een profeet is. In de ogen van velen is een profeet vooral iemand die de toekomst kan voorspellen En in zekere zin is dat ook wel zo. Maar anders dan een waarzegger is een profeet iemand die op de consequenties wijst van het verkeerde gedrag van mensen. Dus; “Als je op deze manier doorgaat, zal het zus en zo met je aflopen”. Hij voorspelt de toekomst, niet vanuit een soort magisch vermogen maar gewoon met een nuchtere, heldere kijk op het leven.
En als we het over een heldere kijk op het leven hebben, dan moeten we ons opnieuw een vraag stellen; wat is een heldere kijk op het leven? Want vandaag de dag vindt iedereen van alles, maar waar vind je -een heldere kijk op het leven-? Me dunkt dat het niet zo moeilijk is; De meest heldere kijk op het leven vinden we bij Degene die het leven geschapen heeft; God. En daarom doen we er goed aan om veel naar Hem te luisteren; inderdaad in de profeten, in Jezus en in de Kerk van eeuwen. Wij allemaal, als gedoopten, hebben de plicht om de wil en de boodschap van God over te brengen aan alle mensen; enkel en alleen omwille van het feit dat God van alle mensen houdt, en dat Hij alle mensen wil redden. Maar dan hebben we natuurlijk meteen een levensgroot probleem; De wil van God lijkt nogal eens op gespannen voet te staan met wat mensen willen. -Lijkt op gespannen voet te staan-, zeg ik met grote nadruk, want het kan natuurlijk niet waar zijn, dat Gods belangen anders zijn die van ons, mensen. Maar het probleem ligt in het feit dat wij mensen, zeker mensen van deze tijd, vooral gericht zijn op onmiddellijke behoeftebevrediging. De moderne mens is zo gericht op het direct tastbare maar tijdelijke geluk van deze wereld, dat hij Gods bedoelingen voor de eeuwigheid over het hoofd ziet. En daarom is profetisch spreken in alle tijden een grote moeilijkheid; mensen gaan liever hun eigen wil achterna dan dat ze naar God luisteren. En daarom ook heeft Jezus het in die drie jaar van zijn openbare optreden zo ontzettend moeilijk gehad. Jezus, -en in Zijn kielzog doet onze Kerk dat ook-, sprak over Gods wil en dat werd toen, en dat wordt ook nu maar moeilijk verstaan. Zolang wij hier in de Kerk spreken over een lieve Jezus die alles goed vindt en van alle mensen houdt, en we verder een beetje abstract blijven praten over liefde en vrede en goed zijn voor elkaar, dan kan iedereen dat gemakkelijk beamen en dan is er niet veel aan de hand. Maar als je de consequenties van een bepaalde manier van leven concreet durft te benoemen, als je bijvoorbeeld zegt dat iemand die in staat van zonde leeft beter niet ter Communie gaat, dan heb je de poppen aan het dansen. “In staat van zonde? Dat pikken we niet. Jezus sluit niemand uit en wie denk jij wel dat je bent?” Maar “Als iemand de mensen verkeerd leert…het ware beter dat men hem een molensteen om zijn nek deed en in zee wierp”; zegt Jezus. Geen malse waarschuwing toch? Dus wij zijn verplicht om de waarheid te spreken over alles wat de Kerk leert.
Eén van de dingen die de laatste decennia volledig ontspoord zijn, dankzij de grote beschikbaarheid van anticonceptie, is bijvoorbeeld het ongehuwd samen wonen. Zo goed als voor iedereen, ook voor gedoopte katholieken, schijnt het inmiddels de gewoonste zaak van de wereld te zijn. Terwijl het dat natuurlijk helemaal niet is. U moet dat maar eventjes van mij aannemen want om het helemaal uit te leggen, daar hebben we wel een paar uur catechese voor nodig. In twee woorden dan; Wereldlijk gesproken is ongehuwd samenwonen gemeenschaps-ontwrichtend en werkt het onzorgvuldigheid en zelfs ruwheid in de relaties in de hand. Gesproken vanuit een gelovig hart is het tegen Gods scheppingsorde. Tegen Gods wil.
Maar als je dat vandaag de dag nog durft te benoemen dan ben je hopeloos ouderwets, niet van deze tijd of in een gunstig geval kun je nog rekenen op wat dan heet “respect voor jouw mening”. En die mensen bedoelen dat wel goed, maar het is toch een doodslaande reactie op profetisch spreken; Respect hebben voor ieders mening, kan ook betekenen dat je je er gewoon niets van aantrekt. Jij hebt immers je eigen mening en dat is toevallig een heel andere. Maar klopt dat wel, dat je respect moet hebben voor elke eigen mening? Je moet respect hebben voor alle mensen, dat wel, maar niet voor verkeerde meningen of verkeerd gedrag. Als gedoopte christenen hebben wij met Jezus de plicht om in te gaan tegen verkeerde meningen en profetisch op te treden waar dat nodig is. Het gaat er bij alles toch om dat we bereiken wat goed is voor een mens en voor de mensheid als geheel. En wie zal beter weten wat goed is voor een mens, dan God zelf, hier op aarde verschenen in Jezus Christus, vandaag de dag verkondigd door de heilige Kerk? Het Evangelie waarvoor wij dienen op te komen is een blijde boodschap van heil en geen kortstondig, maar eeuwig geluk, voor alle mensen. En wij dienen te spreken, ook als er niet naar ons wordt geluisterd; “ze zullen weten dat er een profeet in hun midden is”, zoals we in de eerste lezing hoorden.
God zal ons niet afrekenen op het aantal mensen dat we bekeerd hebben, maar op de vraag of wij namens Hem gesproken hebben toen dat nodig was. Amen.
Onverdiend lijden, oorlogen en vernietigende natuurrampen zijn toch wel de grootste problemen voor een mens, waar het gaat om het geloof in God te behouden. “Hoe kan God dit toch toelaten. Waar heb ik het aan verdiend? Als God dan zo goed en almachtig is, waarom is er dan zoveel verdriet en onverdiend lijden in de wereld?” Zeker als lijden ons persoonlijk hard raakt stellen wij ons niet zelden de vraag; “Waar is God nu?”
Het is precies ook de strekking, van waar het hele boek Job over gaat. We hebben daar zojuist in de eerste lezing zo’n klein stukje van gehoord dat het haast voorbij is voordat je er erg in hebt. Dat Bijbelboek gaat dus over Job die onverdiend allerlei ellende over zich heen krijgt. Terwijl hij onberispelijk leeft, verandert zijn welvarende, gelukkige leven in korte tijd, in een grote poel van ellende. Hij verliest zijn hele bezit, zijn kinderen vinden de dood en uiteindelijk belandt Job zelf, met zweren bedekt op de vuilnisbelt. Zijn vrienden komen hem vertellen dat hij maar eens goed moet nagaan wat hij verkeerd gedaan heeft, want hij zal het toch wel ergens aan verdiend hebben. Job weet één ding heel zeker; dat hij het niet verdiend heeft. En vanuit die zekerheid roept hij God ter verantwoording; “Wat ben jij voor een God? Waarom dit? Waarom ik?” Of met zijn eigen dichterlijke woorden; “Weg met de dag waarop ik geboren werd”, “Weg met de nacht die mijn ontvangenis zag. Waarom ben ik in de schoot niet gestorven? Niet gestikt bij mijn geboorte?” Niet zo dichterlijk en extreem als Job het verwoordt, maar de aanklacht “Waarom ik?” is toch een heel herkenbare, menselijke gedachte. Rond die vraag; “Waarom ik” wordt in het boek Job dan ook heel wat af-gediscussieërd en Job heeft zelfs het lef om God ter verantwoording te roepen. En wat dan volgt is een majestueuze terechtwijzing en plaatsbepaling van de mens ten opzichte van God. Omdat het zo mooi is, en omdat we er zo zelden iets van te horen krijgen lees ik het -ietsje uitgebreider- een keer opnieuw; „Toen begon de Heer in storm en wind tot Job te spreken; Wie waagt het daar met woordenkraam mijn bestel te verdoezelen? Weer je als een man, want Ik ga jou vragen stellen en jij geeft bescheid. Waar was jij, toen ik de aarde begon te bouwen? Spreek op als je zoveel weet. Wie stelde het bestek vast, wie bepaalde de maten? – jij weet dat toch- !? Waar was je toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot; toen Ik haar kleedde in wolken en hulde in windels van wolkenslierten; toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: Tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven?” U zou het hele boek Job zelf eens moeten lezen; het is prachtig. Tenslotte geeft Job zich gewonnen en ziet hij in dat Gods bedoelingen eindeloos veel groter zijn, dan zijn kleinmenselijke vragen. En zo klinkt dan die overgave van Job; “Inderdaad, God, Gij kunt alles. Hoe durft onze kortzichtigheid uw plan te verdoezelen? En ik maar spreken zonder iets te weten over al die wondere dingen die ik niet begreep”.
Iets dergelijks klinkt ook door in het Evangelie van vandaag. Weer en wind gehoorzamen Jezus. Natuurlijk; want God staat boven de elementen. En ook hier horen we het ongeloof en de aanklacht van de mens in nood; “Heer, raakt het u niet dat wij vergaan?” En ook hier het antwoord van God; “Waarom zijt gij zo bang? Hoe is het mogelijk dat gij nòg geen geloof bezit?” Ach, God heeft wel begrip voor onze angst, maar Hem aanklagen, aanmerkingen maken over de manier hoe Hij met Zijn Schepping omgaat, wantrouwen aan zijn bedoelingen met ons, niet geloven in Zijn liefde, omdat dingen anders lopen dan wij wensen, dat gaat net een brug te ver.
De storm op het meer is een soort proef op de som; blijven de leerlingen, blijven wij vertrouwen, ook als God schijnt te slapen of afwezig lijkt? Of gaan ook wij bij elke tegenslag twijfelen? Met Jezus in ons bootje zouden we, net als Hij; van de storm, van de duvel en zelfs van de dood niet bang hoeven te zijn. Met Jezus in ons hart weten wij ons geborgen in die grote almachtige God, die Heer is over de elementen, Heer over ons leven, Heer over de hele Schepping. Het enige wat Jezus van ons vraagt is om bij Hem te blijven. Bij Hem blijven als het ons goed gaat en bij Hem blijven als ons leven geteisterd wordt door heftige stormen.
Bij Hem blijven kun je doen door minstens één uurtje in de week Hem op te zoeken in de stilte van een godgewijd huis en in de sacramenten. Je zult het merken, als je Jezus werkelijk in je bootje hebt binnengelaten dan zal Hij ook op alles wat jouw bedreigt en angst inboezemt antwoorden; “Zwijg stil”, en je hart zal vrede vinden. Amen.
Ik heb regelmatig van volwassen mensen gehoord dat ze het af en toe wel eens fijn vinden om naar de preek te luisteren bij een gezinsviering omdat die vaak beter te snappen is. Voor kinderen moet je immers proberen om het eenvoudig te houden. Als dat al op gaat voor een gewone preek dan toch zeker voor een preek over de Drie-eenheid; het feest dat we vandaag vieren; Eén God in drie personen; Vader, Zoon en Geest. Het is niet de gemakkelijkste materie. Maar ik heb hulp gehad van een paar belangrijke mensen. Op de eerste plaats monseigneur Mutsaerts die op Tweede Pinksterdag onze jongeren gevormd heeft. Hij begon over een mobieltje. En als je “mobieltje” zegt, dan heb je de jeugd in elk geval te pakken. Een mobieltje is één ding, maar het bestaat uit drie belangrijke onderdelen, zonder welke het hele apparaat niets waard is. Om te beginnen heb je de hardware, ofwel het ding zelf. Gemaakt van glas, metaal en zo nog wat. Dan de software, de programmatuur die de zaak moet besturen. Tenslotte, en daar zie je niets van, maar er is natuurlijk ook stroom nodig. Anders werkt het nog niet. Monseigneur Mutsaerts schetste zo de analogie met de ene God in drie personen. De hardware, datgene waar het van gemaakt is, dat is de Schepper, dat is God de Vader. De software, datgene wat bestuurt en richting geeft dat is God de Zoon. De batterij, de stroom die erdoor moet gaan, datgene wat je eigenlijk niet ziet, dat is de Geest. Samen vormen ze één werkend mobieltje.
Een zelfde vergelijking kun je ook maken met een auto. Het blik, het kunststof, de banden, dat waarvan de auto gemaakt is, de Schepping, dat is God de Vader. De bestuurder, degene die richting geeft, is God de Zoon. Datgene wat je niet ziet, maar wat de zaak wel in beweging zet, de benzine; dat is de Geest. Samen vormen ze één rijdende auto. Zelf heb ik er nog een bij gedacht. Het kerkgebouw, de stenen, de ramen het dak; dat is God de Vader. De mensen hier bij elkaar dat is God de Zoon en dat wat je niet ziet maar wat er wel is; het geloof van ons zo hier bij elkaar, dat is de Geest. Samen zijn we één levende Kerk. Het lichaam van Christus, Vader, Zoon en Geest. Voor wat dat geloof betreft heb ik nog wel iets aardigs te melden. Een paar weken geleden mocht ik hier, samen met mijn vrouw, ons 40 jarig huwelijksjubileum vieren en ik had daarvoor enkele vrienden en kennissen uitgenodigd. En één van die vrienden zei ons na de viering; “Je kunt wel voelen dat de mensen in deze kerk echt geloven”. Ik vind dat een groot compliment aan u en ik ben ook blij dat zoiets door relatieve buitenstaanders aangevoeld en opgemerkt wordt.
Goed, al met al vind ik de beelden die ik zojuist geschetst heb over de Drie-ene God, toch maar gekunsteld en verre van toereikend. God is geen mobieltje en ook geen auto, ook al hebben beiden voor sommige mensen een haast goddelijke status.
De heilige Augustinus heeft misschien een betere poging gedaan om de drie-ene God inzichtelijk te maken. Hij zegt dat een mens kan denken. En in tegenstelling tot alle andere schepselen kan een mens nadenken over zichzelf. Hij kan als het ware tegenover zichzelf gaan staan en over zichzelf nadenken. En als iemand nadenkt over zichzelf dan zal toch niemand beweren dat het daar over twee verschillende personen gaat. Nou, zegt Augustinus, en als iemand zo over zichzelf nadenkt, zichzelf beschouwt dan ontstaat er een band of een relatie. Nadenkend over jezelf ontstaat er een liefdesband of in elk geval een soort relatie die je met jezelf hebt. Een soort drie-eenheid dus. De Vader; en het beeld dat de Vader van Zichzelf heeft; dat is de Zoon en de H. Geest als liefdesband tussen die twee. De heilige Drie-eenheid.
En nu houd ik erover op. Uiteindelijk luidt het 2e van de Tien Geboden toch; “Gij zult geen beeld maken van God”; Wij moeten niet proberen God helemaal te begrijpen want begrijpen ligt dicht bij “grijpen”. Uiteindelijk blijven God de Vader, God de Zoon en de H. Geest een mysterie dat door geen mensenverstand te bevatten is. Wat ik nog wel wil benadrukken is dat de Kerk uitdrukkelijk leert dat het om personen gaat. God is geen “iets” maar een Iemand. “Iets” heeft geen gevoel, Iemand wel. Met “iets” kun je niet in gesprek zijn, met Iemand wel. Tot “iets” bidden heeft geen enkele zin. Tot Iemand wel. Laten we dat dus doen; ons in gebed richten tot Vader en Zoon opdat de H. Geest ons moge bezielen. Amen.