Kijken we vandaag goed naar het Evangelie van Johannes, dan zou ons moeten opvallen wat een bijzonder stuk tekst dat eigenlijk is. Wij kennen allerlei soorten teksten; wetenschappelijke verhandelingen, poëzie, romans, filosofische geschriften, kranten. Teksten waarin verteld wordt wat er allemaal gebeurd is, gedichten die ons over het leven laten mijmeren, fictieve verhalen en noem maar op. Maar een tekst zoals die van Johannes is eigenlijk toch uniek. Waar in de wereldliteratuur vind je iets vergelijkbaars?
Meestal begint het met “In die tijd….” We lezen eroverheen alsof het er niet staat, maar je zou je ook af kunnen vragen; “In welke tijd zegt Jezus dit?”`…… Het is de beslissende tijd. Het zijn de laatste woorden van Jezus voordat Hij wordt opgepakt, gemarteld en gedood. En de laatste woorden van Jezus bestaan uit een gebed. Zoals gewone mensen dat ook doen, in de laatste levensuren; de balans opmaken, alleen nog spreken over de allerbelangrijkste dingen, zo doet Jezus dat ook. En het allerbelangrijkst voor Jezus in zijn laatste uren is het contact met Zijn Vader en Zijn missie om ons bij God te brengen. En daarom bidt Hij. Hoe ontroerend; Jezus die voorvoelt dat Zijn laatste uur geslagen heeft en dan zo bidt; voor ons. Eigenlijk moet je dit gebed van Jezus stil voor jezelf herlezen en bemediteren.
Want het is zo bijzonder; “Vader, het uur is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke?” Het is moeilijk om te zeggen wat hier precies bedoeld wordt, hoewel wij er, al mediterende, toch ergens wel weet van kunnen hebben. “Gij Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geef Mij de heerlijkheid die ik bij U had eer de wereld bestond”. Wie kan zulke woorden gebruiken? Vanuit welke ervaring spreekt zo Iemand, als Hij niet inderdaad van God komt? “Nu weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt”. God de Vader is de Alpha en de Omega, begin en einde; kortom alles, en de mens Jezus is zich maar al te goed bewust dat Hij leeft uit Hem, en dat Hij dus ook naar de Vader zal terugkeren. Jezus spreekt dan ook niet over het uur van Zijn sterven, maar over het uur van Zijn verheerlijking.
Zo diep en mysterieus als dit gebed van Jezus zo vreemd en mysterieus is heel de hele schepping en zeker ons eigen mens-zijn. Want in het hele universum zijn wij, mensen, de enige wezens die kunnen nadenken, die kunnen reflecteren op ons eigen bestaan. Die kunnen nadenken over tijd, over zaken als eindigheid en oorzakelijkheid. En typerend voor het mens zijn is dat wij allemaal op zoek zijn naar geluk. Niet een beetje geluk, maar, als we erin durfden te geloven; onbegrensd geluk. En àls geluk onbegrensd is, dan betekent dat, dat het niet tijdelijk kan zijn, niet eventjes maar, maar voor altijd en eeuwig. En dat is nou net waar het in ons christelijke geloof om gaat; niet een beetje geluk maar eeuwig geluk. Eeuwig leven. Onvoorstelbaar eigenlijk, maar God is onvoorstelbaar.
“En dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus”. “Dat zij U kennen…” Nu is het Bijbelse “kennen” wel iets anders dan de manier waarop wij bijvoorbeeld Micheal Jacson of Mark Rutte kennen. “En Adam kende Eva zijn vrouw en zij werd zwanger”; zo staat er nog in de oude NBG-Bijbelvertaling. Het Bijbelse kennen staat dus voor een soort kennen dat diepe gemeenschap veronderstelt. Daarom is het ook dodelijk, als Petrus Jezus in de steek laat; “Ik ken die man niet”. Maar God kennen dus, en zijn Zoon Jezus Christus…., dat is het eeuwige leven. Als je God de eerste plaats geeft in je leven, dan hoef je niet op het eeuwige leven te wachten tot je dood bent, dan kun je niet wachten tot je dood bent. Want in de mate dat God een plaats krijgt in je leven, ben je al eeuwig gelukkig. Niet elke dag even vrolijk, maar levend met een onderstroom van onverwoestbaar geluk.
God kennen, concreet gemeenschap zijn met Hem, dat is ook de bedoeling van Jezus in de Eucharistie; “Neemt en eet, dit is Mijn lichaam, dit is Mijn bloed”. Het is Zijn aanbod waarmee wij Hem kunnen leren kennen, waarin wij één kunnen worden met Hem en zo het eeuwige leven binnengaan. Moge de Heilige Geest, waarom wij deze dagen bidden, ons helpen om God te leren kennen in het breken van het brood. Om steeds dieper doordrongen te raken van die bijzondere band die wij met God mogen hebben. Amen.
“Dit zeg Ik u opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden”. Het zijn de woorden uit het 15e hoofdstuk van het Evangelie van Johannes, die bij mij werden opgeroepen door de lezingen. We hebben Pasen gevierd, de Verrijzenis en naarmate wij ons daar echt aan kunnen toevertrouwen móét die vreugde, waarover Johannes schrijft, wel –volkomen- zijn. Want welk een vreugde ontstaat niet in de mensheid als geheel, en in ieder van ons persoonlijk, als eindelijk, na eeuwen dwalen, God zich laat zien in wie Hij is?; geen verre boeman of doodsbedreigende geweldenaar, maar een God vervuld van onbegrensde liefde voor ons. Een God die zelfs zover voor ons wil gaan dat Hij bereid is te sterven, waardoor de dood voor ons zijn angstaanjagende angel verliest. De meesten van ons, wij christenen, wij katholieken, zijn eigenlijk nog veel te bedeesd en veel te mat als het gaat om het uitstralen van de geweldige vreugde die het besef van – deze God met ons- te weeg zou moeten brengen.
Het is een zinnetje dat je zomaar over het hoofd zou kunnen zien, maar de laatste zin van de eerste lezing, uit de Handelingen luidt; “Het woord Gods breidde zich uit en het aantal leerlingen in Jeruzalem vermeerderde sterk; ook een groot aantal priesters gaf zich gewonnen aan het geloof”. “Ook een groot aantal priesters gaf zich dus gewonnen aan het geloof”; en dat wilde in die tijd wat zeggen! Want de priesters van het jodendom waren, als bemiddelaars tussen God en mensen, van het allerhoogste belang voor de samenleving. Maar ook zij “gaven zich gewonnen aan het geloof”. Dat wil zeggen; ook zij zagen in dat het belang van de verrezen Christus ver uitging boven hun eigen gebeds –en offercultus.
Hoewel wij vandaag niet kunnen roemen op spectaculaire toename van de kerkbetrokkenheid mogen wij wel degelijk blij en dankbaar zijn dat God ons tot deze Kerk geroepen heeft. Ons Doopsel, onze deelname aan het Eucharistisch offer, legt namelijk een onverbrekelijke band tussen Christus en ons. Wij worden deel van het lichaam van Christus en daarmee Zonen (en dochters) van God. Maar dat is wel een aanspraak die velen vandaag in het verkeerde keelsgat kan schieten.. Misschien even ter correctie; in de grond, in het Verbond van God met ons, in Christus, zijn wij christenen heilig! In ons gedrag natuurlijk lang niet altijd. Maar wel door Hem geheiligd dus; “Opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden”.
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen waardoor het geloof in God in de laatste decennia voor de massa verloren is geraakt. Allereerst is er de wetenschap, die aangetoond lijkt de hebben dat niet God alles gemaakt heeft, maar dat de wereld door evolutie tot stand kwam. Met daarachter dan mijn vraag; “Waar komt de evolutie dan vandaan?”; maar dat even terzijde. Ten tweede zijn er de grote bewegingen onder de volkeren. Met de globalisering zijn wij in aanraking gekomen met andere culturen en religies en dat heeft nogal wat mensen in verwarring gebracht; “Oooh…, het katholieke geloof is dus helemaal niet het enige, er zijn kennelijk veel meer wegen naar Rome, of naar Mekka!”; zo zag men, en daarna is men alles gaan relativeren. "Het kan zus, maar het kan dus ook zo”. Veel mensen zijn het zelf gaan uitzoeken en pakken daar dan vaak de moraal bij, die hun zelf het beste uitkomt. En dat kan, want als er niet één heilige richting is, dan kan het ook van alles zijn. Vroeger konden wij weleens heftig reageren op mijn vader als hij zei; “Het is zus, of het is zo”. “Nee pa”, zeiden we dan, “het is niet zo, maar jij vindt dat het zo is”! En in het geval van mijn vader klopte dat meestal ook wel, want het ging dan inderdaad vaak om zijn eigen mening. Maar als we het over ons geloof in Christus hebben, dan spreken we niet over een mening, dan gaat het om de Waarheid; niet onze Waarheid, maar de Waarheid. En de Waarheid, dat zijn niet veel verschillende waarheden, dat is er maar één, en die is heilig. En die Waarheid is, zoals we Hem zelf horen zeggen; Jezus Christus en Zijn Lichaam dat de Kerk is…, dat deze Kerk is…., die wij zijn….. “Opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden”.
Voor veel mensen is het helaas te lastig om te erkennen dat Jezus de Waarheid is, het hoogste goed, God zelf. Want als mensen dat beamen brengt dat ook met zich mee dat zij geroepen worden om zich op Zijn geboden te richten.
Die Waarheid die Christus is, is ook het punt waar het gesprek meestal stokt in mijn eigen omgeving. Net als wij vroeger met onze vader, zeggen mijn kinderen nu; “Ja, pap, dat is jouw waarheid, maar ik zie het anders”. En dat terwijl het hier toch echt niet om mijn waarheid gaat, maar om de Waarheid, die Christus is. Nog eens voor de duidelijkheid; niet ik heb de waarheid in pacht, maar Christus wel degelijk! Afijn, als je dan met praten en uitleggen niet verder komt, dan blijft alleen de Weg van Jezus over. Dat betekent; niet met oeverloze of felle discussie, al helemaal niet met geweld, mensen trachten te overtuigen maar met het belangrijkste wapen van Jezus zelf; de liefde. En we weten wat dat van Hem gevraagd heeft. Jezus heeft niet meer gesproken toen hij gemarteld werd. Einde discussie. Maar ondertussen bleef Hij wel trouw aan de Waarheid. Mogen ook wij rust, vrede en vreugde vinden in die ene Waarheid en bidden dat we handvatten mogen vinden om die Waarheid in liefde te belijden. Het is trouwens ook de opdracht die Jezus ons in datzelfde Evangelie van Johannes geeft; “Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad”. Amen.
Op de zondagen na Pasen vertellen de Evangeliën ons over de verschillende manieren waarop Jezus zich na Zijn verrijzenis heeft laten zien. En uit alles blijkt dat het geloof in de verrijzenis, ook in de tijd van Jezus, bepaald geen appeltje/eitje was. Van de ene kant vreemd dat het voor ons, mensen, zo moeilijk blijft om te geloven; het feit dàt we leven is toch elke dag al een groot wonder? Van de andere kant toch ook weer zo begrijpelijk, want dat iemand opstaat uit de dood, dat hebben we geen van allen ooit meegemaakt. Vandaag horen we het bekende verhaal over de Emmaüsgangers. Ontelbare predikanten hebben zich naar hartenlust kunnen uitleven op dit Evangelie, want er zijn talloze invalshoeken te bespreken. Twee daarvan wil ik er vandaag uithalen; Het eerste is, dat geloof in de Verrijzenis, of geloof in God -want dat is hetzelfde-, dat dat niet een kwestie is van een donderslag bij heldere hemel, niet een plotselinge overval, maar een langzaam groeiproces. En het tweede wat ik lees in het Evangelie is, dat als je God alleen zoekt in de richting van je eigen verwachtingen, dat je Hem dan nooit zult vinden.
Als de verrijzenis van Jezus één helder en voor iedereen objectief waarneembaar moment zou zijn geweest, dan is het vreemd dat er niet veel meer mensen op slag in Hem geloofden. Dan zou het ook vreemd zijn dat de Evangelisten allemaal verschillende verhalen gebruiken om het geloof in de levende Christus te verkondigen. Daarom heeft geloof ook alles te maken met een persoonlijk zoekproces, en daar zijn de twee Emmaüsgangers uit het Evangelie vandaag mee bezig; Wat is er nou eigenlijk gebeurd in Jerusalem? Zo redeneren ze samen. Wat had die Jezus nou echt te betekenen. Zijn we er niet ingetuind? En dan komt er een vreemde tussen beiden. “Wat voor gesprek is dat wat Gij daar voert”. En dan legt Jezus de woorden van de aloude Schrift ernaast. Te beginnen bij Mozes, via de profetieën van Jesaja; allemaal verhalen die spreken over geloof en hoop op nieuw leven in verbondenheid met God. Ze gaan over bevrijding en toekeer tot de God van Israël, de Ene, de Onuitsprekelijke, de onzichtbaar Aanwezige. “En dat” zegt Jezus “dat wat door de Heilige Schrift beschreven wordt, is gebeurd in mij”. Alles waar het volk eeuwen naar uitzag, dat heb Ik gedaan. De weg die naar echte bevrijding voert, die ben Ik als eerste gegaan. Dat ben Ik”. “Ja, mooi niet”; zeggen de leerlingen aanvankelijk tegen elkaar. “wij dáchten dat die Jezus een bevrijder was, maar hij is al drie dagen dood, en we zien niks van die bevrijding”. “Oh onverstandigen die zo traag van hart zijt! Nee, allicht zien jullie niets van bevrijding”. En Hij doet het nog maar eens voor; Hij breekt het brood. “Zo, ben ik voor jullie gebroken en in die ultieme overgave, ben ik de bevrijder”; laat Jezus zien. “Jullie zicht op mij is vertroebeld door je eigen wensen, je eigen verwachtingen, en daardoor heb je geen oog voor Gods bedoelingen. Jullie zitten nog steeds vast aan die wereldse, politieke bevrijding. En daar blijf je maar mee bezig” “En wij leefden nog wel in de hoop dat Hij Israël ging verlossen!”
Jezus is wel een bevrijder, Hij is zeker wel de verlosser, ook van Israël, maar alleen totaal anders, en veel meer omvattend, dan dat wij verwachtten. In het breken van het brood, in het geven van Zijn leven, Zijn lichaam, toont hij de mensheid een totaal andere weg dan die van de bekende machten van de wereld; die van geweld en tegengeweld. Jezus bevrijdt het volk niet van de Romeinen. Hij gooit de machten van de wereld niet omver, maar Hij doorbreekt de cirkel waarmee de wereld conflicten op denkt te lossen en treedt Zijn tegenstanders tegemoet, in overgave en liefde, zodat ze smelten. Maar dat vraagt een groot geloof en een lange adem; verwarmen totdat iets smelt, duurt nou eenmaal langer dan het stukslaan.
Ja, en elke keer als ik me op zo’n preek mag voorbereiden raakt dat mij zelf ook. Want hoe doe ik dat zelf dan? Elke keer opnieuw wordt ik uitgedaagd door de vraag of ik zelf wel geloof… en doe wat ik de mensen voorhoud. Want soms zie ik het zelf ook weleens niet. Soms wil ik ook zo graag dat God zich nou eens laat zien op mijn manier. Dat Hij als het ware mij ook eens een beetje macht geeft om stenen in brood te veranderen. Maar ik weet dondersgoed dat dat duivelse verlangens zijn. God zelf zien dat is aan geen mens gegeven.
Ik wil afsluiten met een paar eyeopeners die bisschop Robbert Barron mij aanreikte. Hij zegt; de Emmaüsgangers gaan de verkeerde kant op, zoals zoveel mensen van vandaag de verkeerde kant op gaan. Alles in het Evangelie gaat richting Jerusalem, het centrum van het leven, daar waar het te doen is. De Emmaüsgangers gaan de verkeerde kant uit, teleurgesteld weg uit het centrum, zoals ook velen vandaag teleurgesteld de Kerk verlaten. Dan komt die vreemde langs aan wie ze alles vertellen wat ze van Jezus weten. En dat is al heel veel. Het klopt ook allemaal wat ze van Hem weten, zoals zoveel mensen vandaag het verhaal van Jezus ook best wel kennen. Maar ze kennen het op een manier dat het hen toch niet raakt. Ze missen de clou. In het verduidelijken van de Schrift en in het breken van het brood dat Jezus doet, vallen de Emmaüsgangers de schellen van de ogen en zien zij ineens wie Hij is; Wij zouden zeggen; “Het kwartje valt”; “Ach zit het zo, is het die gevende liefde die ons kan bevrijden?” En dat lijkt ook vandaag het gemis van heel veel mensen; dat zij echt beseffen Wie het is, Die in de Heilige Communie tot ons komt. En dan, hoewel het toch al laat op de avond is, dan zijn de Emmaüsgangers niet meer te remmen. Nadat ze Jezus gezien hebben, ofwel nadat bij hen het kwartje gevallen is, keren ze halsoverkop terug naar Jerusalem, terug naar de apostelen, terug naar de Kerk. Zij voegen zich onverwijld in, in het dan nog kleine legertje christenen, dat later de hele wereld zal veroveren; niet met het geweld van de machten, maar met de liefde die voortkomt uit de ene ware Godsontmoeting. Moge ons hetzelfde enthousiasme aanzetten tot daden van geloof.
Amen.
De lezingen in de Veertigdagentijd zijn elk jaar weer ongelofelijk rijk aan inhoud; en zo ook vandaag. We horen over het begin van wat ons geloof is; de roeping van Abraham. U zegt misschien, “het begin was toch bij Adam en Eva?”, maar dat is hoofdzakelijk een mythisch verhaal. Hoe dan ook; Abraham is de eerste mens die reageert op de stem van God. Hij luistert niet alleen, maar dóét ook wat hem gevraagd wordt. Het eerste wat ons opvalt is die stem van God. De Bijbel staat er vol van, dat God letterlijk tot iemand spreekt. We lezen het zo vaak, dat we het gewoon zijn gaan vinden. Maar ik vraag mij af wie ooit de stem van God gehoord heeft? Ik in elk geval niet. “Dus wij hebben allemaal pech want in de tijd van de Bijbel sprak God de mensen tenminste nog rechtstreeks aan?” Ik denk eerlijk gezegd dat het anders zit. De stem van God in het verhaal van Abraham komt namelijk niet zomaar uit de lucht vallen. Nèt voordat Abraham geroepen wordt, staat het verhaal van de toren van Babel. Het gaat daar een totalitair systeem waarin iedereen mee moet werken aan die toren. God maakt daar een eind aan en in de leegte die ontstaat ervaart Abraham zijn roeping; ik moet hier weg.
Zo spreekt God ook tot ons; bij bepaalde gebeurtenissen of vragen waarin ons soms ineens glashelder duidelijk wordt wat ons te doen staat. Dat zijn de momenten waarin ook wij door God geroepen worden; God spreekt tot ons in de partner aan wie wij ons ja-woord geven. God spreekt tot ons in een overweldigende ervaring in de natuur, God spreekt tot ons in de oprecht ervaren vergeving bij de biecht. God spreekt tot ons in de geboorte van een kind. God spreekt tot ons in de woorden van de Bijbel. God spreekt op alle mogelijke manieren tot ons, en voor sommigen misschien ook nog wel letterlijk in woorden. Ik weet dat niet. Maar zo is ons geloof; geen ideologie of filosofisch bestel, maar een relatie; een relatie met God, die overal met ons meetrekt, in de mate tenminste, dat wij ons leven voor Hem openstellen.
En zo komen we bij het Evangelie. “Zes dagen later” daar begint het mee. Hoezo zes dagen later? Wat was er dan zes dagen eerder gebeurd? Zes dagen eerder heeft Jezus het mooie plaatje van de leerlingen in de war geschopt. Het plaatje was; dat Jezus met een soort machtsgreep het Rijk van God zou vestigen, dat Hij door een spectaculair mirakel hun vijanden zou vernietigen en dat Hij hen het geluk op een gouden schaaltje zou aanbieden. Maar dan zègt Jezus- dat Hij moet lijden en sterven! Is het vreemd dat Petrus daar niet hoort wat Jezus er wel degelijk ook bij gezegd heeft; dat Hij namelijk zou verrijzen? Verrijzen? Dat is zo totaal ongehoord, dat Petrus het ook letterlijk -niet hoort-.
Hoe is dat met ons? Zouden wij het gehoord hebben, als Jezus het tegen ons gezegd zou hebben? Is die verrijzenis ook voor ons niet altijd nog een struikelblok? In hoeverre geloven wij nu, vandaag de dag, nou echt dat Jezus verrezen is? Ja we zeggen het wel in de geloofsbelijdenis “ik geloof in de verrijzenis van het lichaam” maar in hoeverre heeft dat geloof ook echt wortel geschoten in ons hart? Zoveel mensen blijven toch maar bang voor de dood? Hoe zit het dan met het geloof in de verrijzenis? Niet dat ik het in the pocket heb. Ik heb natuurlijk pas recht van spreken als de beproeving van de dood aan mijn eigen deur klopt. En ook ik zeg dan; “liever nog even niet”. Maar dat terwijl het vooruitzicht op eeuwig geluk, voorgoed bij God, dat dat in zekere zin toch aantrekkelijker is dan dit aardse bestaan, dat bij tijd en wijle toch maar armzalig geploeter is.
Afijn, de leerlingen hadden niet gehoord, en al helemaal niet begrepen, dat Jezus zou verrijzen. Vandaar dit moment op de berg Tabor. Wat er precies gebeurd is? Nou ja, zoiets als wat we net gelezen hebben, maar in elk geval hebben de leerlingen even een Goddelijke lichtstraal over Jezus zien neerdalen. Een lichtstraal die hen deed huiveren en die ze hun leven lang niet meer zullen vergeten. Hier op deze berg van gebed, op de Tabor, komen wet en profeten (Mozes en Elia) samen om de leerlingen als het ware het bewijs te leveren; Jezus is Degene die namens God in de wereld is gekomen; aan Hem hoef je nooit meer te twijfelen; 'Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.' Aan Hem mag je niet meer twijfelen, ook niet als de nacht straks nog donkerder wordt, ook niet als Hij straks daadwerkelijk de dood in geslagen wordt.
Saillant detail is wellicht nog de vraag waarom déze drie leerlingen? Waarom niet allemaal? Bisschop Robbert Barron zegt daarover; deze drie zijn de meest intieme vrienden van Jezus; Petrus is de man die veel van Jezus houdt, dat weten we uit andere passages in het Evangelie. Johannes is de leerling van wie Jezus zelf houdt, want die ligt bij het laatste avondmaal aan Zijn borst. Jakobus tenslotte is de eerste van Zijn leerlingen die Hem zal volgen in het martelaarschap.
Jaren geleden was ik in een kerk in Hongarije. Het was zo net in het begin dat ik me weer wat begon te interesseren in het geloof van mijn jeugd. Wij kregen een rondleiding in een prachtig kerkgebouw door een aardige mevrouw. Maar zij vertelde puur technisch over de vele symbolen en beelden in de kerk. Ze had er, als overtuigde communiste, helemaal niets mee en op een of andere manier voelde ik daar al zo’n verschrikkelijk gemis; Ik dacht “Ja maar mevrouw, waar u hier allemaal over praat is toch oneindig veel meer dan uw nuchtere verhaaltje. Weet u dan niet dat die man die daar aan dat kruis is werkelijk voor u gestorven is?” Ik heb het maar niet gezegd, maar in zekere zin was het voor mij een Tabor-ervaring in het klein.
En ik denk en ik hoop dat ieder van u ook zo zijn of haar eigen Tabor-ervaring heeft. Een moment van; “Nou weet ik het zeker. Nu weet ik zeker dat God hier is”. Dat is echt nodig, want wij moeten ons geloof ook volhouden in de verdrukking, net als de eerste leerlingen. Wij mogen Jezus niet meer in de steek laten, na alles wat er is gebeurd; 'Jezus de Zoon, de Welbeminde, in wie God Zijn behagen heeft gesteld; laten we naar Hem blijven luisteren. Blijven luisteren, want het gaat niet om lijden en dood; het gaat om onze verrijzenis, om eeuwig leven. Amen.