De komst van het coronavirus heeft heel wat stof doen opwaaien. Waar sommigen, waaronder ikzelf, aanvankelijk toch wat lacherig deden, is inmiddels de volle ernst wel duidelijk geworden. Als gelovige mens kan ik niet anders dan de gebeurtenissen duiden binnen Gods bedoelingen. Want als God overal iets mee te maken heeft, en dat geloof ik, dan heeft Hij ook iets met het bestaan van virussen te maken. Maar als ik dan medegelovigen hoor zeggen: “Het is de straf van God”, dan krullen mijn tenen toch op. Waarom? Omdat ik geen straffende God wil kennen? Omdat ik niet geloof dat God een boze, grijze man is die zomaar ineens besluit om ons een flinke oorvijg te geven? Maar wat heeft God er dan mee te maken?
Persoonlijk denk ik, maar ik weet niet of het voldoende theologisch onderbouwd is, dat het ongeveer zo zit: God heeft ons de wereld gegeven om “vruchtbaar en talrijk te worden” en in de Tien Woorden heeft Hij er de handleiding bijgegeven. “Als je het zus en zo doet, dan is dat de beste weg naar een gelukkige, gezonde samenleving”. Helaas slaan we die Tien Woorden, en in dat spoor de Christelijke boodschap, met zijn allen in de wind, met als gevolg een ontregelde samenleving waarin godslasterlijke zaken veelvuldig gepraktiseerd worden. “Daar heb je Hem weer”…, zullen sommigen zeggen. Wat is “godslasterlijk” en wie bepaalt dat? In mijn ogen is alleen datgene “godslasterlijk” wat het beeld van God beschadigt. En wie is het beeld van God? Dat zijn we zelf: “En God schiep de mens naar zijn beeld”, zegt het Scheppingsverhaal immers. Dus datgene wat God lastert, lastert ook de mens. Anders gezegd: God wil niets van wat schadelijk is voor de mens. Daarom heeft Hij ook grenzen gesteld: “Niet van de vrucht van de boom, midden in de tuin te eten”. Maar misschien wel het grootste goed is de vrijheid. De vrijheid die God de mens heeft willen geven om zijn geboden (die in het belang van de mens zelf zijn) te overtreden. En dat doen we dan ook. Op alle mogelijke manieren. En zo kun je zeggen dat wij onszelf straffen met levenswijzen die de verspreiding van ziekten veroorzaken. Als er geen straalvliegtuigen waren, hadden wij zo snel dat virus niet hier gehad en dan hadden we de tijd gehad om voorzorgsmaatregelen te treffen. Bovendien hadden we dan altijd zo’n mooie zonsondergangen als nu.
Is het een straf van God, straffen wij onszelf of hoe zit het? Mag ik u zeggen dat ik het niet weet. God is ook voor mij geen open boek. Maar wat ik wel zeker weet: Hij houdt van ons. Hij houdt grenzeloos veel van ons. Hij houdt zoveel van ons dat Hij voor ons wil sterven. Waar wij steeds maar schrikken van de dood, er voor terugdeinzen en elkaar isoleren, raakt Hij de lepralijders aan. Jezus gaat dwars door de dood heen. Onmogelijk? Ja, voor een mensenverstand wel. Maar God is meer dan een mens. Dat Hij dwars door de dood gaat is misschien wel nèt zo moeilijk te geloven als dat een totaal onzichtbaar, nietig organisme de hele wereld lam legt. Ach, en dan spreek ik nog niet over de kwetsbaarheid van onze lieve aarde binnen het bestel van het razende, kolkende heelal. Nee, ten opzicht van onze Schepper zijn we niets. Gelukkig maar dat Hij zoveel van ons houdt.
Heeft een naar adem snakkende viruslijder hier iets aan? Al die verdrietige mensen die iemand uit hun midden zien worden weggerukt? Gemakkelijk praten, zo achter je computertje? Dat is ook waar. En toch…….. We kunnen niet anders dan volhouden dat God het laatste woord zal hebben, ook over het coronavirus.
Met het coronavirus in haar midden staat ook de Kerk voor een uitdagende vraag: moeten wij tot in de uiterste consequenties buigen voor een virus, of uiteindelijk toch voor God? Wat is het belangrijkste: strijd om het - sowieso tijdelijke - aardse bestaan of overgave aan het eeuwige leven? Wat is genezing en waar vinden we die? Vinden wij genezing in medicijnen en medische voorschriften of in Christus? Natuurlijk: Jezus sprong ook niet van de toren om God op de proef te stellen. Roekeloosheid kan dan ook niet de boodschap zijn. Maar het is toch zeer merkwaardig te noemen dat onze bisschoppen nog “roomser blijken dan het rijk”. Dat degenen wiens taak het is vertrouwen te prediken en uit te stralen, nog voor de troepen uitlopen, op de vlucht voor het virus. (Zij zullen dat zeker zo niet bedoelen, maar dat is wel het effect). Zij verbieden religieuze samenkomsten, ook met in acht name van alle wettelijke voorschriften. Het is een precair onderwerp. Wij kerkmensen dienen met het grootst mogelijke respect om te gaan met de zorgen en de angsten die andere mensen hebben. Dus wij dienen ons met grote zorg te houden aan de richtlijnen, ook al zijn we zelf misschien niet bang voor het virus, noch voor de dood. In dat kader lijkt het wel begrijpelijk dat de bisschoppen meer willen doen dan strikt noodzakelijk. Onlangs heb ik nog gepreekt dat wij ons niet alleen aan de wet, aan de regels moeten houden, maar dat we, als volgelingen van Christus, méér moeten doen dan het minimale.
"Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: "Een oog voor een oog en een tand voor een tand." En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren. Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen. Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: "Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten." En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. "Er is gezegd: “Gij zult niet stelen”, maar ik zeg u… (Mattheüs 5)
Maar het “meer doen dan het minimale” is vooral een oproep om te leven in de geest van Christus, wat betekent: in de ogen van de wereld “vreemd zijn”, door gedrag dat gestoeld is op vertrouwen in God. Alleen vanuit dat gezichtspunt is de kruisdood van Christus begrijpelijk. Mensen die geen affiniteit hebben met de God van de Bijbel zullen elk vertrouwen op Hem en dus ook die kruisdood, volslagen zinloos en belachelijk noemen. Zij zullen het er ook absoluut niet mee eens zijn dat een Eucharistieviering, qua noodzakelijkheid, minstens gelijk staat aan het bezoek aan de supermarkt.
Natuurlijk is “geen Eucharistie meer vieren”, niet synoniem aan “het vertrouwen in God opzeggen”. Je kunt blijven geloven, ook al maak je gebruik van de dispensatie die de paus heeft gegeven voor de zondagsplicht. Maar andersom, elkaar de toenaderingsmogelijkheid tot God ontzeggen, dat is toch ook wat! En dan precies in deze tijd!
Ik denk dat we elkaar de ruimte moeten geven; letterlijk 1,5 a 2 meter. Eigenlijk moeten we dus niet minder maar juist meer Eucharistievieringen aanbieden. Meerdere vieringen op een zondag omdat er vanwege het virus geen honderd mensen tegelijk in de kerk kunnen maar wel twintig of zo. Zij kunnen dan goed verspreid gaan zitten, hoeven elkaar niet aan te raken, krijgen enkel de geestelijke Communie, maar worden wel gesterkt in hun relatie met de Enige. Dat, wat juist in crisistijden als deze, zo broodnodig is… En deze biddende kern kan zeker ook de lijdenden, de verzorgenden, de artsen de eenzamen en de helden onder Gods aandacht blijven brengen. Het laatste woord zal niet aan corona zijn. (Klik hier voor een mooi liedje)
Exodus 17,3-7
Johannes 4,5-42
Het zijn in deze Veertigdagentijd iedere zondag juweeltjes van lezingen die we te horen krijgen: het Scheppingsverhaal, de verzoekingen in de woestijn, de roeping van Abraham, de gedaanteverandering op de berg Tabor en vandaag dan Mozes, met het water uit de rots en Jezus, bij de put van Jacob. Allemaal verhalen met een grote rijkdom en een diepe grond. De laatste twee zomers hebben we het een klein beetje meegemaakt, maar voor ons Hollanders – waterlanders – is de echte nood aan water niet aan te voelen. Vaak hebben we er juist teveel van, dus dat echte verlangen, die hunkering naar water, de felle dorst, die kennen wij niet. Dat is in landen in het Midden-Oosten, zoals ook in Israël, wel anders. Eén riviertje, niet veel meer dan een brede sloot, stroomt door het land en daar is altijd gedoe over. Begrijpelijk natuurlijk: water is immers leven.
Het is het zesde uur, dat wil zeggen ongeveer het heetst van de dag, als Jezus bij een waterbron zit en er een Samaritaanse vrouw water komt putten. Er ontspint zich een uitermate boeiend gesprek tussen die twee. Jezus heeft dorst, dus Hij vraagt de vrouw om water. Maar zij is een Samaritaanse. Dat wil zeggen, zij is een heiden. Zij is er één van een volk dat niet de ene God van Israël erkent, maar allerlei andere goden achterna loopt. De vrouw is dus zeer verbaasd dat de Jood, Jezus, haar aanspreekt; sterker nog, dat Hij haar vraagt om water. Jezus stelt zich in zekere zin afhankelijk op, zelfs ten opzichte van een heidense! Nog sterker, voor een Joods schrijver als Johannes klinkt hier niet alleen een vraag om water, maar zelfs een soort huwelijksaanzoek. Want zijn niet de grote huwelijken van het joodse volk begonnen bij de vraag om water bij een bron? Neem Isaac en Rebecca, Mozes en Siporra, Jacob en Rachel, allemaal liefdesaffaires die begonnen bij een waterbron. Helemaal van de zotte natuurlijk, dat Jezus hier een heidense het hof zou zitten maken. Maar de bedoeling van Johannes strekt ook veel verder dan een flirt. De hele Bijbel spreekt over God en wereld als bruidegom en bruid. Anders gezegd; God als bruidegom, slooft zich eindeloos uit om zijn bruid – dat zijn wij, dat zijn alle volken van de wereld – voor zich te winnen. En dat is wat Jezus hier aan het doen is: de heidenen, de afgodendienaars, terug te brengen bij de ene ware God. En dat de vrouw een afgodendienaar is, dat is wel te zien aan wat volgt: vijf mannen heeft ze al achternagelopen, anders gezegd, ze heeft van alles geprobeerd, maar het echte leven heeft ze nooit gevonden. Maar nu komt ze dan een man tegen die haar doorziet, die schijnt te weten wat ze zoekt.
Vervolgens is er sprake van twee soorten water: het aardse water, wat Jezus nodig heeft, dat uit de put omhooggehaald moet worden en het hemelse water, wat de vrouw nodig heeft: het levend Woord van God, dat Jezus zelf is. Het is dus minder vreemd dan het lijkt, dat de vrouw de discussie plotseling verlegt naar de vraag over aanbidding. “Moeten wij op de berg van de Samaritanen aanbidden?” Dus: “Moeten wij de god van de Samaritanen dienen, of moeten we op de berg van de Joden in Jerusalem aanbidden?” Het antwoord van Jezus is fenomenaal: “noch op de ene berg, noch op de andere moet men aanbidden; men moet in Geest en Waarheid aanbidden”. Want het gaat niet om het aanbidden van een berg of een beeld, het gaat erom dat de Geest van God in jou mag werken. Dat Hij jou mag begeesteren om de weg te gaan die bij jou hoort. Dat je wordt wie je bent, dat je doet wat jij, met jouw gaven en jouw mogelijkheden doen moet; als deze huisvrouw, als deze aannemer, als deze schooljuffrouw. Dat je blijft luisteren naar het visioen van God met mensen en dat je blijft zoeken naar jouw rol daarbinnen. Geest is beweging, is leven, is groei, is hoop. Geen dorheid of starheid, geen houding van “na mij de zondvloed”. Het leven als een eindeloze uitdaging, maar lichtvoetig. Ook weer niet met de pretentie de hele wereld op je schouders te nemen.
“Aanbidden, niet hier of daar, maar in Geest en Waarheid”, dat moet volgens Jezus gebeuren. Geest, daar hebben we het al een beetje over gehad. Wat zou die waarheid kunnen zijn? Het Hebreeuwse woord ‘emet’, wat voor ons vertaald is met “waarheid”, heeft te maken met “trouw aan het verbond”. Wat is dat verbond? Daarvoor moeten we terug naar die geschiedenis van God met mensen, de heilige Schrift, waar God ons keer op keer een verbond aanbiedt. Bij Abraham: “Ik zal u talrijk maken als zandkorrels aan de zee”. Bij Mozes: “Als Gij deze voorschriften onderhoudt, zult ge lang leven in het land wat ik u geef”. Bij Jezus: “Dit is de beker van het nieuwe verbond”. Keer op keer worden wij uitgenodigd om in te gaan op dat mysterie van God met ons. Dat aanbod van God om met ons een weg te gaan naar echt leven. Maar het vraagt een groot vertrouwen… want het is niet altijd rozengeur en maneschijn. Soms moeten wij door diepe dalen en dan wil het ons weleens ontbreken aan vertrouwen. Dan willen we weleens gaan mopperen, zoals de mensen van Mozes in de eerste lezing: “zorgt die God wel voor ons, want nou hebben we weer geen water?” Of voor vandaag: “zorgt die God wel voor ons want nou hebben we weer Corona?” De eerste die dwars door alles heen, volledig in het vertrouwen bleef staan, niet enkel door een diep dal, maar zelfs door de dood heen, dat was Jezus. Daarom kan Hij ook zeggen dat je met het water dat Hij geeft nooit meer dorst krijgt.
Als wij naar de samenleving om ons heen kijken, dan heeft zij veel weg van die vrouw met haar vijf mannen. Men rent en sjouwt wat in het rond. Men probeert alles uit wat er maar te krijgen is, liefst zo veel mogelijk en zo vlug mogelijk en genoeg is een woord wat we amper nog kennen. En toch blijven veel mensen ongelukkig. Hoe dan toch die bron met levend water voor hen te openen? Waarom zijn wij als deze kerk, als erfgenaam van Christus, als Zijn lichaam, zo slecht in staat om dat levende water te laten stromen? Er is van alles op te zeggen, wellicht ook kritiek op ons, als voorgangers. Maar het eerste wat wij vandaag in het Evangelie lezen, is dat er een vrouw op zoek gegaan is, op zoek naar water, op zoek naar echt leven. En zij vindt Jezus. Zij vindt Geest en Waarheid. Mogen ook wij ons openstellen om geraakt te worden door diezelfde Geest en zo voor elkaar tot bron van leven worden.
Amen.
Ik vraag mij af of het werkelijk waar is, dat mensen hun meest wezenlijke vragen bij een krant als het Brabants Dagblad neerleggen. Zou dat echt gebeuren of verzint de krant het zelf om hun “specialisten” de kans te geven aan het woord te komen? De rubriek “Zo gezond”, zorgt in elk geval voor een podium. Gewoonlijk “scan” ik zo maar een beetje door de krant heen want er staat teveel onzin in, om alles te lezen. Zo af en toe blijft mijn oog haken aan een kop. Dit keer dus bij de specialiste Carla Rutgers, die antwoord geeft op de vraag wat je zegt als je trouw belooft. Ze begint haar betoog met de betekenis die het christendom vroeger aan het begrip toekende. En dan heeft mevrouw het allereerst over de exclusieve seksuele intimiteit van de christelijke partners om er vervolgens gelukkig wel bij te vermelden dat die christelijke trouw nog wel het een en ander meer behelst.
Maar, zo ademt het stuk, christendom is iets van vroeger. Achterhaald, want wij zijn inmiddels een stuk verder met veelsoortige relatievormen. Volgens de deskundige die hier aan het woord is, kun je je persoonlijkheid inmiddels in stukjes knippen. Het bed delen met de één, kinderen opvoeden met de ander, etc.. Dat kan allemaal, als je maar de goede afspraken maakt met alle partijen. De kinderen zullen hier natuurlijk slechts stem in hebben naar vermogen. Als het allemaal waar is, dan toch lijkt mij dat het leven heel erg ingewikkeld gaat worden.
Maar waar de onzin werkelijk zijn toppunt bereikt, dat is aan het einde; trouw, in de definitie van mw. Rutgers is, als je eerlijk en loyaal bent en de afspraken over intimiteit nakomt. En…. dat je er eerlijk over bent als je je niet meer aan die afspraken kunt houden!! Nee! Ook als je eerlijk zegt dat je je niet meer aan de afspraken hebt gehouden, dan ben je niet trouw! Het is lovenswaardig dat je er eerlijk voor uitkomt, maar je bent wel gewoon ontrouw! Misschien komt het oude christelijke begrip “vergeving” hier nog van pas en kan er een nieuwe start gemaakt worden, maar wat heb je aan afspraken als ze maar gelden zolang jij je eraan wenst te houden? Wees eerlijk. Trouw is inderdaad best moeilijk. Maar probeer van iets moeilijks niet gauw iets gemakkelijks te maken door de betekenis uit te hollen.
Zo worden we dagelijks overspoeld met allerlei “deskundigheid”, die uiteindelijk neerkomt op complete ontkenning van wat de mens wezenlijk is.