Jer. 20,10-13, Rom. 5,12-15, Mt. 10,26-33
Drie keer achter elkaar horen we Jezus vandaag tegen zijn leerlingen (en eigenlijk dus tegen ons) zeggen: “Wees niet bang, wees niet bevreesd”. En om die woorden een beetje te kunnen plaatsen moet je weten waar ze vandaan komen. Om dat te zien moet je het stukje Evangelie lezen wat er direct aan vooraf gaat. Daar zendt Jezus zijn leerlingen (en eigenlijk ons dus) uit om te gaan doen wat Hij zelf gedaan heeft, namelijk; de Blijde Boodschap verkondigen. Maar dat die Blijde Boodschap niet door iedereen met open armen ontvangen wordt, dat heeft Jezus aan den lijve ondervonden; Het heeft Hem zijn leven gekost. Ja, en nu zouden de leerlingen (en wij dus) hetzelfde moeten gaan doen? Als je dan weet hoe het met Jezus is afgelopen, dan sta je daar toch niet meteen om te popelen. Bovendien; als de mensen toen, naar Hem al niet wilden luisteren, waarom zouden ze dat nu, naar ons, dan wel doen? Dus, voor de leerlingen, die er serieus werk van willen maken, is het wel degelijk nodig om gerust gesteld te worden: “Wees niet bang voor de mensen”. Wat is er toch met die blijde boodschap dat zij zo slecht ontvangen wordt? Een blijde boodschap, die wil toch iedereen horen? Als je die komt brengen hoef je toch niet bang te zijn? Misschien helpt het een beetje als we het woord zelf eens goed aankijken. E-vangelie, ofwel in het grieks Eu-angelion betekent blijde boodschap, maar ook goede boodschap. En die woorden hebben heel wat meer lading dan iets van “hiep-hoi, de lotto gewonnen”, of zoiets. Nee, de Goede Boodschap gaat over veel meer dan de hoofdprijs bij de lotto. Zo’n hoofdprijs blijft bij een tijdelijke aards pleziertje. De Goede Boodschap gaat over een uitnodiging tot Eeuwig leven. Maar er is een sterke tegenkracht werkzaam in onze wereld, een kracht die ons omlaag trekt; de macht van het kwaad ofwel de duivel. Een stem die zegt; "Wees toch gewoon zelf God!" Het is een strijd die de hele mensheid duurt; een strijd tussen goed en kwaad. En de duivel geeft zich niet zomaar gewonnen, die moet zwaar bevochten worden. Bevochten in ons zelf, in onze ego’s en in onze samenleving. God roept ons tot Eeuwig leven, maar dat eeuwige Leven kan ons alleen gegeven worden als wij, ieder van ons persoonlijk, ook vóór Hem kiezen en niet tégen Hem. Kiezen voor het kwaad is kiezen tegen God.
Gedoopt zijn is een groot goed. Je bent kind van God geworden, maar het vraagt ook dat je daar iets mee doet, dat je vorm geeft aan dat –kind van God- zijn. En daar zit hem toch een groot probleem. Want wie voelt zich vanuit zijn of haar doopsel verantwoordelijk voor de verspreiding van de Goede Boodschap? Ja, de leuke helft, dat gaat nog wel; dat God van alle mensen houdt en dat Hij alle zonden vergeeft. Maar hoe staat het met die andere helft, “ga heen en zondig niet meer", of, “als iemand één van deze kleinen verkeerd leert, het ware beter dat men hem een molensteen om de nek deed en in zee wierp”. Hoezeer heeft ons westerse christendom zich niet aangepast aan de wereld? Wie durft nog op te komen voor christelijke waarden als de onverbrekelijkheid van het huwelijk? Wie durft buiten deze muren nog te zeggen, dat een kind het beste af is met een vader en een moeder, en dat twee vaders of twee moeders echt niet hetzelfde is? Wie durft zich buiten deze muren nog uit te spreken tegen abortus; in Engeland vorig jaar 200.000, in Nederland 30.000. Het gebeurt allemaal geruisloos, maar het zijn voortvloeisels van een decadente levensstijl waarin alles geoorloofd is. Nou, als je die kant van de Goede Boodschap vandaag nog wilt belichten, dan kun je de bemoediging van Jezus goed gebruiken; “Wees niet bang voor de mensen want ieder haar op je hoofd is geteld”.
Maar het is nog veel erger. Vandaag de dag staan wij eigenlijk gewoon buitenspel als een stel ouderwetse zonderlingen met middeleeuwse opvattingen. We leven in een vrij land, we hebben vrijheid van godsdienst. Iedereen mag zijn eigen mening hebben en die hebben we dan ook. Oh jawel, wij mogen hier in de kerk ook best nog wat ongevaarlijke gebedjes prevelen maar we moeten er de buitenwereld niet mee lastig vallen. En durf vooral niet te zeggen dat je geen mening verkondigt, maar dat je een waarheid spreekt die niet van jezelf is, maar van God, want dan zijn de rapen helemaal gaar! We hebben allemaal onze eigen mening en die eigen mening is heilig; zo heilig en zo persoonlijk, dat al die meningen samen waardeloos blijken te zijn. Jij jouw mening, ik de mijne en we hoeven er dus allebei niks mee, het is immers alleen maar “jouw mening”. Dat is het grote gevaar van onze samenleving in 2020; dat we geen gezamenlijke waarheid meer erkennen.
“Nou, dat zijn nogal grote woorden", zullen sommigen misschien denken. Wij hebben geen keus, want; “Ieder die Mij verloochent tegenover de mensen, zal ook Ik verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is”; zegt Jezus. We hebben Pasen en Pinksteren achter de rug; Jezus heeft de deur naar God voor ons open gezet. Nu zijn wij aan de beurt om daadwerkelijk stappen te zetten om die deur binnen te gaan. En die stappen zetten we niet alleen door te spreken over het grote onrecht in onze samenleving. Die stappen zetten we beter nog heel dicht bij. Zèlf doen wat je preekt. Zèlf niet bang zijn om te verliezen, zèlf niet bang zijn om te delen, zèlf niet bang zijn om op de eerste plaats lief te hebben. Laten we niet bang zijn, maar gaan, onze verantwoordelijkheid nemen als gedoopte, wetende dat Hij ieder haar op ons hoofd geteld heeft. Amen.
Ex. 34, 4b-6,8-9, 2 Kor.13,11-13, Joh.3, 16-18.
Vandaag vieren we het feest van de H. Drie-eenheid; een van de meest vreemde, moeilijkst te bevatten doctrines van onze Kerk. Een nachtmerrie voor veel predikanten, een raadsel voor theologen of gewoon een moeilijk woord voor iets heel eenvoudigs? Van alles is er over gezegd en dat is ook niet gek want we beginnen elk gebed met de belijdenis van die Drie-eenheid; Vader Zoon en H Geest. Vandaag mag ik het proberen en als ik mijzelf tot opdracht zou stellen om dan eens klip en klaar duidelijk te maken wat het is dan zou ik een groot probleem hebben. Maar gelukkig hoeft dat niet. Gelukkig kan dat niet. Om te beginnen kan bijvoorbeeld niemand al zeggen wie de eerste persoon van de Drie-eenheid is; God de Vader. God de Vader is naar alle waarschijnlijkheid geen man met een baard. Ook geen man zonder baard. Waarschijnlijk is het ook geen vrouw, zoals sommigen tegenwoordig graag horen. En ook al kunnen we niet omschrijven wie God precies is, eenvoudigweg omdat Hij Zelf niet gewild heeft dat wij dat zouden kunnen, geloven wij wel in Hem. Overal waar we in de Bijbel iets over God lezen, gaat het over een verborgen God. Een onzichtbare God, een God die spreekt vanuit een wolk. Mysterieus. En als bijvoorbeeld Mozes vraagt; “Wie bent U” dan antwoordt Hij iets als; “Ik ben die Is” Ook niet dat je meteen zegt; “Oooh, nou snap ik het”. Toch weten we dat God er is. Dat weten we, omdat we zelf leven. En dat weten we omdat we leven in een Schepping, die weliswaar net zo mysterieus en groots is als God zelf, maar die wel degelijk “is”. Het is de God zoals ook het Joodse volk Hem kent; onnoembaar, ongrijpbaar, in zekere zin op grote afstand; “God de almachtige Vader”.
Maar dan! Zo’n 2000 jaar geleden is Jezus in de mensengeschiedenis verschenen; de tweede persoon van de goddelijke Drie-eenheid; God de Zoon. Daar hebben we Iemand waar heel wat meer concreets over te zeggen is. Niet ver af, niet hoog verheven, maar tastbaar, gewoon rondlopend op deze wereld. We hebben maar liefst vier verslagen van wat Hij allemaal gezegd en gedaan heeft. Ik hoef dat nu niet allemaal op te noemen; we hebben de belangrijkste lijnen gehoord vanaf Aswoensdag tot Pinksterzondag. Wij zeggen terecht dat de Verrijzenis het kernpunt van het christendom is, maar ik zou ook graag even een ander kernpunt aanwijzen. En dat is de manier waarop Jezus met die mysterieuze, verre God om gaat. Het belangrijkste daarin is, hoe Jezus God aanspreekt. Waarschijnlijk niet met “Vader”, zoals onze Bijbel het netjes vertaald heeft. Als Jezus met God praat dan gebruikt Hij een woord met veel meer nabijheid. Bijvoorbeeld zoiets als “pappa”. En zonder Hem dan verder aan te kunnen wijzen, zit in dat woord “pappa” de Geest waarin de Vader en de Zoon samen zijn. Een innige liefdesband.
In de laatste weken, tussen Pasen en Pinksteren hebben we, vooral in de missen door de week, veel stukken gelezen uit het Evangelie van Johannes. Wat mij daar gaandeweg steeds meer opviel was hoe vaak het woord “liefde” voorkomt in de gesprekken van Jezus met God. Ik neem u graag nog eens mee.
- Wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden; ook Ik zal hem beminnen en Ik zal Mij aan hem openbaren."
- Heilige Vader, bewaar in uw Naam hen die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één mogen zijn zoals Wij.
- Ik zeg dit opdat zij Mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten.
- Ik heb hen de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij geschonken hebt, opdat zij één zijn zoals Wij één zijn; Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en de wereld zal erkennen dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad van vóór de grondvesting der wereld.
- En vandaag; “zozeer heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben”.
Liefde, vreugde, genade. Lees het zelf thuis nog eens na en u zult versteld staan van de gedrevenheid waarmee Jezus, vol tederheid, bijna zingt over de liefde die er is tussen Hem, Zijn “pappa” en ons, Zijn mensen. “Ik in hen, Gij in Mij”. Het verlangen van Jezus tot eenheid, tot diepe verbondenheid met de Vader en met ons, is bijna duizelingwekkend. En dat nota bene met de dood voor ogen. Dat is dus ons geloof in de drie-ene God. Een God die niets anders is, dan barmhartigheid, trouw, liefde en medelijden! En natuurlijk zal men tegenwerpen: “En al die ellende in de wereld dan?” Waar is die liefdevolle, trouwe God van jullie? Ja, daar tasten ook wij, met Mozes, in de wolken. Wij weten het niet, wij begrijpen het niet; wij zijn niet zelf God.
Het Evangelie van vandaag eindigt een beetje cryptisch. “Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon van God”. Ik versta het zo; Als je blind blijft voor de hoogste vorm van Liefde in het universum; als je je niet laat redden door die Liefde, dan moet je jezelf redden en dat is een godsonmogelijk karwei, dat is een ondraaglijk oordeel. Mogen wij in de Heilige Eucharistie weer eten en drinken van Gods Liefde, opdat we zelf Liefde worden. Amen.
Zevende zondag van Pasen A. Hand. 1, 12-14, 1 Petr. 4, 13-16, Joh. 17, 1-11a
Als je de vier Evangelies naast elkaar legt, dan moet het je opvallen hoezeer het Johannes-Evangelie verschilt van de andere drie. Waar Lucas, Matthëus en zeker Marcus zich veel strakker bij de feiten houden, heeft Johannes een mysterieuze, poëtische manier van vertellen, met veel symboliek. Maar ook met een diepe betekenis. Zo lezen we ook vandaag van die verheven zinnen; “Vader het uur is gekomen, Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke”. Eigenlijk zou u straks thuis dat Evangelie nog eens rustig moeten gaan zitten lezen en herlezen, en stil zijn……, en nog eens lezen en er op mediteren, want het is een krachtig stukje Evangelie. Het is een gesprek van Jezus met God, of eigenlijk een gebed dus.
Als er iets is waarover gelovigen en ongelovigen verdeeld zijn, dan is het wel het geloof in het eeuwige leven. Dat Jezus “unne goeie mens” was en dat de Tien Geboden de moeite waard zijn om na te volgen, dat kan nog door een heleboel mensen onderschreven worden. Maar bij het “eeuwige leven”, de consequentie van de Jezus’ verrijzenis, daar haken de meeste mensen toch echt af. Dat gaat ver voorbij ieders voorstellingsvermogen en dus bestaat het niet. “Wetenschappelijk is het volslagen onzin en als dàt het cruciale punt is van het christendom, dan zal de rest ook wel onzin zijn”: zo redeneert men. Wij zijn allemaal kinderen van deze tijd. Wij laten ons niets meer “wijs maken” zoals dat heet. En dat is ook heel verstandig. Wij mogen ons niets meer wijs laten máken maar wij moeten wel wijs zien te worden. Als ik er zelf bij stilsta, dan is het ook voor mij geen appeltje-eitje, dat kernpunt van ons geloof. Wat is nou toch dat “eeuwige leven”? En dan klinkt daar dat verlossende woord van Jezus; “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden; Jezus Christus”. Als wij ons dus afvragen; “Wat zou dat eeuwige leven toch kunnen zijn?” dan is hier het antwoord; Niet zozeer het soort luilekkerland dat we ons proberen voor te stellen, maar “Dat wij de enige, ware God kennen”. -Eeuwig leven….. is God kennen-. ………….. En hoe kunnen wij God kennen? Door goed naar Hem te kijken want Hij heeft zich in deze wereld laten zien. God heeft zich “ge-openbaard” in plechtiger taal, door Jezus Christus. Dat is dus wat ons te doen staat “de enige ware God leren kennen door Jezus Christus”, en daarom komen we hier al 2000 jaar samen.
“Nu weten zij dat al wat Gij mij gegeven hebt, van U komt”; zo gaat Jezus verder in zijn gebed. Dat is dus wat wij moeten weten; dat alles wat Jezus heeft en wat wij hebben, van God komt. Dat is geen heel groot nieuws, want de joden geloven daar al vijfduizend jaar in. Toch kan Jezus zeggen; “Nu weten zij….dat”. Nu….. Omdat Hij nu, in Gods naam, de laatste macht van de wereld overwonnen heeft; de dood. Omdat nu in een mens zichtbaar is geworden wie God is. Helaas geloven steeds minder mensen in de enige ware God. Voor steeds meer mensen is de eigen mening en het eigen gevoel maatgevend. Steeds minder mensen geloven dat er iets bestaat als een universele waarheid en steeds meer mensen denken dat ieders eigen waarheid, dè waarheid is. Dus als de Kerk zegt; dit of dat is niet goed voor een mens, dan zegt een steeds groter wordende menigte; “Ja, dat is haar mening, maar ik vind iets anders”. De afwezigheid van God in onze samenleving en de toenemende verafgoding van die “eigen mening” is een gevaarlijke ontwikkeling die we ook terug zien in de politiek. Want als er geen gezamenlijk erkend richtpunt meer is, als de meningen van alle mensen even zwaar tellen, als datgene wat wij “ver-antwoord-elijkheid” noemen niets meer te maken heeft met een “antwoord geven aan de enige ware God”, dan raakt een land onbestuurbaar en vervalt het in chaos. En dat is al de hele mensengeschiedenis door zo. Lees er de oude verhalen uit de Bijbel maar op na; iedere cultuur waaruit God verdween, kwam tot verval.
Waarom vertel ik u dit? Waarom U, die toch wèl naar de Kerk komt. U, die dus wel op zoek bent naar de enige ware God? Twee redenen; ten eerste, voor het geval dat u ook zou gaan twijfelen door de toenemende druk van een samenleving die ons voor gek verklaart. “De wereld die Mij niet kent”: zoals Jezus haar noemt. Ten tweede; Wij mogen ons geloof niet voor onszelf houden. Wij moeten alle mensen de kans geven om de enige ware God te leren kennen en daarmee het eeuwige leven te verwerven. Wij mogen ons voeden met dat stevige woord, het vuur dat spreekt uit het Evangelie van vandaag, en daarmee getuigen in de wereld om ons heen. Niet met geweld of met een opgestoken vingertje, maar op de manier van Jezus; liefhebben met alles wat in ons vermogen ligt. Want het gaat echt ergens over. Het gaat over leven en dood. Wij zijn allemaal geroepen tot dat “werk” waar Jezus over spreekt, maar dat Hij zelf wel tot het uiterste volbracht heeft. Méér liefde geven dan dat Hij gedaan heeft kan eenvoudigweg niet! Laten wij dus, in deze week tussen Hemelvaart en Pinksteren, met dit woord van Jezus in ons achterhoofd, net als de apostelen, volharden in gebed. Opdat wij God leren kennen en Hij ons geven zal wat wij nodig hebben om, op onze manier, Zijn werk te volbrengen. Amen.
Hand. 8, 5-8.14-17, 1Petr. 3,15-18, Joh. 14, 15-21
Het Evangelie van vandaag, kan bij het eerste gehoor wat moeilijk overkomen. Zo kennen we Johannes; mijmerend en tastend naar woorden om dat grote mysterie van God met mensen verstaanbaar te maken. Als we iedere zin apart willen analyseren kun je er wellicht een heel geleerde studie van maken. Maar als we in vogelvlucht de strekking proberen te proeven dan gaat het maar om één ding; de belofte dat God ons niet in de steek laat. In de tijd vóór Jezus niet, in de tijd ván Jezus niet en in de tijd ná Jezus niet. Toen niet, nu niet en nooit. Nooit laat God ons in de steek! U hoort dat waarschijnlijk niet voor het eerst. Eerlijkgezegd gaat het mij vaak het ene oor in, het andere uit. Maar als je goed stilstaat bij wat het betekent; als die boodschap echt een plek krijgt in je hart, dan zal je leven nooit meer hetzelfde zijn. “God laat mij nooit in de steek”. Het enige wat Hij van ons vraagt is dat wij in Zijn liefde blijven. Anders gezegd; dat wij zelf Zijn uitgestrekte hand niet loslaten. Hij vraagt ons niet om bij voorbaat heilig te zijn, Hij vraagt ons om de relatie met Hem te onderhouden.
Wij leven in de tijd tussen Pasen en Pinksteren, en wat voor een tijd is dat? Mogelijk is er in de hele kerkgeschiedenis niet één moment geweest, waarop ons geloof, wereldwijd, zo beproefd is geworden als nu. Er is een verbod uitgesproken op het houden van openbare Eucharistievieringen en in de paniek rond de eerste coronadoden zijn wij –en dan spreek ik over de pastoor en mij- daar gedeeltelijk in meegegaan. Maar toen wij weer bij onze positieven kwamen hebben wij toch meteen hele grote vraagtekens gezet bij dat verbod. Want hoe verhoudt zich de angst voor een ziekte met ons vertrouwen in God? Hoe kunnen wij nu, juist in deze tijd van nood, het belang van onze relatie met God opzij schuiven? De God die wij toch belijden als de Schepper van Hemel en Aarde. De God die alles geschapen heeft, Hemel en Aarde, al wat leeft en dus ook virussen? “Een foutje van de Schepper misschien?” O ja? Weten wij het dan misschien beter dan Hij? Of geloven we eigenlijk toch niet echt in God als Schepper van Hemel en Aarde? Geloven we, als het puntje bij paaltje komt, ook niet echt in de verrijzenis en het eeuwige leven, dat ons door Jezus gebracht is? Natuurlijk moeten we niet roekeloos zijn en iedereen maar blootstellen aan gevaarlijke virussen. We némen ook maatregelen die de risico’s indammen. Maar alle maatregelen die je neemt helpen slechts -tot op zekere hoogte-. De enige manier om helemaal zeker te weten dat je geen virus zult oplopen is door jezelf op te sluiten in een glazen kooi en dan nog; vooral niet te ademen. Liggen alle risico’s van ons leven voor een deel niet ook in Gods hand? Ligt daar niet juist de kern van ons gebed? Dat wij, in alle ups en downs, in al onze wederwaardigheden en ook in alles wat ons bedreigt, God blijven zoeken, omdat Hij de Enige is die ons nooit in de steek laat? En nu gaan we dat verbieden? Nee, zullen velen zeggen, we verbieden je niet om God te zoeken, we verbieden om openbare Eucharistievieringen te houden.
Oké, maar nu heb je priesters voor wie de Eucharistie ècht is wat ze ook volgens de Kerk zelf is; bron en hoogtepunt in de ontmoeting met God. En nu heb je een priester voor wie de Eucharistie, dat geneesmiddel tegen alle angsten, dagelijkse noodzaak is; kun je hem dat dan verbieden? Een priester is gewijd om de mensen te dienen door vóór te gaan in Godsvertrouwen, juist in tijden van nood. Moet hij zich nu dan laten bepalen door risico-analyses? Laat hem de mis doen als hij dat wil. Laat hem doorgaan met “getuigen van de hoop die in hem leeft”; zoals de apostel Petrus zegt. Niemand wordt gedwongen om te geloven zoals wij. Maar net zo goed mag niemand ons dwingen om ons geloof te verloochenen. Niemand móét naar de missen toekomen die wij opdragen. We luiden ook geen klokken, we roepen niemand op om te komen. Wij respecteren het volledig als mensen het advies van de regering opvolgen en thuisblijven. Iedereen mag en moet zijn of haar eigen geweten volgen, maar deze priester, wij ook! En zijn geweten zegt dat hij door moet gaan. En zijn geweten zegt dat hij dat wil doen met in acht name van alle redelijke risico-mijdende maatregelen. God zij dank; dat er zulke priesters zijn.
Oké, zegt men, laat die priester dan maar zijn mis opdragen, maar niet met mensen erbij. In zijn eentje voor de live-stream, dat is toch ook goed? De livestream is niet goed. Het is beter dan niks, dat wel. Maar het is een noodoplossing en het blijft een slap aftreksel van daadwerkelijke deelname. “Want”, zoals mgr. Mutsaerts zo mooi zei; “Je kunt je niet warmen aan de foto van een kachel”. En dus; als er mensen zijn, voor wie de daadwerkelijke ontmoeting met Christus in de Eucharistie óók sterker weegt dan angst voor eventuele besmetting, kun je die dan wèl verbieden om erbij te zijn, als de priester de mis opdraagt? Dan zou je je schuldig maken aan klasse-discriminatie; Hij, de “belangrijke” priester wel, maar de “gewone” gelovige niet? Dat kan toch niet!
Lieve mensen, het is geen kleinigheidje, niet zomaar een beetje binnen-kerkelijk gesteggel, waar we het hier over hebben. Het gaat hier over de kern van ons geloof, de hele zin van het christendom. Het gaat hier over de vrijheid van geweten, over de plaats van God in het leven van iedere unieke mens. Over de hoogmoed misschien, van de mens die meent dat hij met zijn eigen maatregelen ooit wel sterker zal zijn dan God. Nogmaals, ik bedoel niet dat we alle voorzichtigheid moeten laten varen. Maar als God het wil, stort morgen de zon op de aarde en dan houden wij dat niet tegen. Als God het wil, worden wij gauw verlost van dat verschrikkelijke virus. Als God het wil, zullen wij leven, zelfs al zijn wij gestorven.
Amen.