Jeremia 1,4-19, 1 Kor. 12,31-13,13, Lucas 4, 21-30
Vandaag lezen we eindelijk weer eens de tekst die we vroeger vaak hoorden bij een huwelijk. Want, helaas, er wordt bijna niet meer getrouwd dus het beroemde hooglied van de liefde uit 1 kor. 13 horen we ook nog zelden. Eigenlijk is het een tekst om thuis rustig te gaan zitten lezen en over te mijmeren, want er zit alles in.
Het allerbelangrijkste zegt Paulus dat is de Liefde. Al kun je alles, al heb je alles, al weet je alles, als je geen liefde hebt, ben je niets. Als je geweldige gave om te spreken niet voortkomt uit liefde, dan kun je net zo goed je mond houden. Als liefde niet de drijfveer is waarmee je een zaak runt, dan kun je misschien een hoop geld verdienen, maar tenslotte heb je niets. Maar wat is liefde eigenlijk? Radio en TV lijken er bol van te staan. Zoveel films, zoveel liedjes worden gemaakt allemaal met liefde als centrale thema. Maar weten we daardoor wat liefde is? Liefde is, en het is Thomas van Aquino die dat zo verwoord heeft, liefde is -het goede willen voor de ander-. Gewoon willen dat de ander het goed heeft, omwille van die ander zelf. Niet omdat jij ervoor gezorgd hebt dat die ander het goed heeft, want dáár kan nog een vorm van zelfzucht of eigenbelang in zitten; “Kijk mij eens”.Nee liefde is het goede willen voor de ander, ongeacht waar het vandaan komt. En dan horen we daar eigenlijk de Godsnaam al in doorkomen. Want God zelf is Liefde, en Hij wil enkel het goede voor ons. Maar dan vervolgt Paulus door met een pijnlijke precisie aan te wijzen waar het bij ons vaak mis gaat.
De liefde is niet afgunstig………(En wij…?)
De liefde praalt niet………(En wij……?)
De liefde laat zich niet kwaad maken……..(En wij…..?)
De liefde rekent het kwade niet aan……….
Is het niet een onuitroeibare reactie van de meesten van ons, om, als er iets verkeerds gebeurt, juist meteen naar de ander te wijzen; “Ja maar hij ….Ja maar zij….!” God is Liefde hebben we net gezegd en uit Liefde voor ons heeft Hij Zijn meestgeliefde aan ons gegeven. Om ons te waarschuwen, om ons te redden. Vorige week hoorde we nog het enthousiasme van het volk, toen Jezus hen een nieuwe wereld beloofde. Vandaag slaat achterdocht al om in haat, als Jezus zegt dat die beloofde wereld ook om bekering vraagt. Het volk verheugt zich niet in de waarheid. Het wil de waarheid niet kennen en ze willen zich al meteen van Hem ontdoen. Veelbetekenend is het laatste zinnetje; “Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok”. Soeverijn. Niet bang, geen ruzie aanwakkeren, geen discussie voeren, gewoon; midden tussen hen doorgaan en vertrekken. Zijn laatste dagen klinken hier al mee. Hoe Hij tijdens, wat Zijn proces heet, Zijn mond niet open doet, maar soeverijn de haat van de wereld op zich laat neerdalen. Als dat geen Liefde is! Heel veel om over na te denken.
Ik ben dit jaar bezig met een boek van Romano Guardini uit 1958. Een oud boek misschien, maar God verandert niet. Guardini verschafte mij een heel nieuw inzicht ten aanzien van de apostel Petrus. U weet dat Petrus Jezus verloochent als het spannend wordt. “Ik ken die man niet”., roept hij. En ik vond dat altijd een beetje laf. Maar nu denk ik; Petrus sprak de waarheid. Hij kende Jezus niet echt. Petrus liep nog altijd met zijn eigen beeld rond van Jezus. Met zijn eigen verwachtingen en belangen; dat Jezus een groot leidsman zou worden en Petrus zelf een van zijn belangrijkste medewerkers. Maar hij kende niet de Jezus die als een misdadiger, kompleet mislukt aan het kruis zou eindigen. En Hij kende al helemaal niet de Jezus die uit de dood zou opstaan.
De vraag aan ieder van ons is dus; hoe kennen wij Jezus? Wat verwachten wij, wat eisen wij misschien wel, van Hem? Als de Bijbel over “kennen” spreekt dan wordt er vaak veel meer bedoeld dan dat je een bepaalde persoon kunt aanwijzen. Adam “kende” zijn vrouw Eva staat er nog in de oude Statenvertaling en Kain en Abel werden geboren. “Kennen” in bijbelse zin betekent gemeenschap hebben. Zo meteen mogen wij het Lichaam van Christus “kennen”, gemeenschap zijn met Hem die Liefde is. Maar kennen wij Hem ook echt? Laten we dan zo leven en bidden dat we Jezus echt mogen leren kennen.
Want wie Jezus kent, weet wat Liefde is.
Amen.
Nehemia 8,2-10, 1 Kor. 12, 12-30, Lucas 1, 1-4, 4,14-21
Van harte welkom hier in deze viering op de vooravond van de 3e zondag door het jaar. In onze tijd zit de kerk in een neergaande spiraal waar je bang van zou kunnen worden. Maar neergang en opbloei zijn van alle tijden. Dat horen we in de eerste lezing en ook wel in het Evangelie. Achter op ons boekje heeft de stichteres van de Ursulinen daar enkele wijze woorden over opgeschreven. In het jaar 1500 al. Dus toen kende men onze zorgen ook. Zij schrijft: “Als het koud wordt in de kerk, als de vurigheid verflauwt, blijft het vuur in kleine groepen bewaard om vandaaruit te zijner tijd weer uit te slaan en kerk en wereld opnieuw aan te steken”. Dat is ook mijn persoonlijke overtuiging. Een mens blijft altijd zoeken naar wat echt, wat waar en betrouwbaar is. En niemand is zo echt, waar en betrouwbaar als onze God aan ons geopenbaard door Jezus Christus. En daarom zal men ooit weer terugkeren bij Hem. Het vraagt wel aan ons dat wij het kleine pitje wat nog brand niet laten doven en laten zien wat waarachtig leven met Hem betekent. Daar waar wij ons misschien ook teveel hebben laten meeslepen met de waan van de dag, willen we samen onze schuld belijden.
Wellicht is het voor ons een beetje een moeilijk in te voelen verhaal, die eerste lezing, maar het gaat hier over het einde van de ballingschap van het joodse volk enkele honderden jaren voor Christus. Vele jaren lang is het volk naar Perzië gedeporteerd geweest en ondertussen is de tempel en alles wat het joodse volk dierbaar was, verwoest. Het kleine groepje ballingen dat terugkeert in Jerusalem, heeft in 70 jaar niet meer horen voorlezen uit de Thora, hun belangrijkste geschrift en nu dan eindelijk weer wel. Alleen niet meer in die prachtige tempel die ze kenden, maar op de puinhopen van wat het eens was. En dan beginnen ze te huilen van verdriet om alles wat verloren is gegaan. Verdriet en schuldgevoel ook om het loslaten van Gods Wet, Gods Thora. Want dat is een besef dat in sterk speelt in het jodendom; voor- en tegenspoed hebben altijd te maken met al dan niet gehoorzamen aan God. Maar Nehemia en Ezra spreken het volk moed in. “God geeft ons de kans op een nieuw begin, laten we niet treurig zijn om wat was, maar laten we dit nieuwe begin vieren”.
En dan zoveel honderden jaren later, Jezus in Nazareth. Opnieuw is het joodse geloof in een crisis beland. Het lijkt allemaal teveel buitenkant geworden, voornamelijk mooie woorden, uit lang vervlogen tijden. Het volk lijdt onder de Romeinse overheersing en het verlangt opnieuw naar bevrijding. En dan gaat Jezus, volgens zijn gewoonte naar de synagoge, precies zoals wij, gewoon elke week naar de kerk, en leest daar een stukje voor uit de oude joodse Schrift, net als Nehemia een paar honderd jaar eerder. En als Jezus klaar is met lezen houdt Hij zijn preek. Het is de kortste preek die ooit gehouden is. “Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan”. Met andere woorden: “Alles wat er aan hoop en geloof in de Thora, in de Wet staat dat ben Ik, dat doe Ik”. Het is het eerste openbare optreden van Jezus dat Lucas beschrijft. En dan laat Hij Jezus al meteen deze grote woorden zeggen: “Alles waar jullie van dromen, dat ben Ik”. Dat is natuurlijk wel heel apart en ongehoord, en na een eerste enthousiaste reactie volgt meteen de argwaan en de tegenstand. “Wie is Hij wel dat Hij zoiets durft te zeggen”. U zult daar volgende week over horen.
En wij 2000 jaar later. Hoe staan wij ervoor? Kunnen wij nog met zoveel enthousiasme reageren op het horen van onze christelijke Wet? Nee, de meeste mensen al lang niet meer die hebben de Kerk afgezworen “met al zijn regeltjes en wetten”, zoals dat dan gezegd wordt. Ondertussen heeft men zich wel met gemak onderworpen aan een veelvoud van regels die onze regering ons oplegt. Onder het kabinet Rutte, een voorvechter van de vrijheid toch, zijn er maar liefst 1000 nieuwe regels bijgekomen, las ik van de week. En dat moet ook wel. Want daar waar de christelijke wetten in de vergetelheid raken, daar waar bijvoorbeeld naastenliefde wordt vervangen door zakelijkheid, daar moet een maatschappij zich wel wapenen met nieuwe regels om niet helemaal tot chaos te vervallen. Helaas, onze Kerk is ook in ballingschap. De gebouwen staan er nog wel, maar ze raken leeg en koud. Wat hierbinnen gebeurt en wat dat met het dagelijkse leven te maken heeft, daar hebben de meeste mensen geen flauw idee meer van. Oh ja, als er iemand dood is dan heeft het nog wel iets om plechtig afscheid te nemen in zo’n mooi gebouw, maar voor de rest gaat het voor de meeste mensen nergens meer over. Helaas het is niet anders. Maar laten wij, net als Nehemia en Ezra, laten wij die -de Wet nog wel kennen-, om het maar met die Bijbelse woorden te zeggen, laten wij die Christus wel kennen, ons niet van de wijs brengen en het er ook maar bij laten zitten. Eens zullen nieuwe generaties blij zijn dat wij de Wet van God, dat wij het Lichaam van Christus zijn blijven eren. En we mogen dat doen in vertrouwen want God laat degenen die Hem oprecht zoeken nooit in de steek. Dat was bij Nehemia al niet, dat was bij Jezus niet, en dat is bij ons niet.
Wij kunnen niet bepalen wat anderen moeten geloven, wij weten niet of deze Kerk er over vijftig jaar nog staat, maar wij kunnen wèl met Jezus rechtop blijven staan in deze stormachtige tijd. Wij kunnen vooral, net als Jezus, heel dicht bij onszelf blijven en vertrouwen op de belofte van God aan Abraham, aan Isaac, aan Jacob aan Jezus en aan ons; “ Gij zijt Mijn Zoon of dochter in wie ik welbehagen heb”.
Amen.