Bij het lezen van haar column in het Brabants Dagblad van vandaag (14 september) heb ik mij verbaasd afgevraagd hoe zo’n ontwikkelde vrouw toch zo’n domme stellingen kan verkondigen. Zij stelt serieus dat wij onze kinderen moeten opvoeden zonder geloof. Ze reageert daarmee op de discussie die er momenteel heerst over het salafistisch en ander bijzonder onderwijs waar kinderen geïndoctrineerd worden met een verkeerd geloof. Heeft mevrouw Noort dan echt niet in de gaten dat “je kind opvoeden zonder geloof” volstrekt onmogelijk is?! Natuurlijk, je kunt je kinderen weghouden van het christelijke geloofsgoed of het islamitische of noem ze allemaal maar op, maar het is onmogelijk (en ook misdadig) om een kind op te voeden in volstrekte neutraliteit. Dus wat Saskia Noort voorstaat kan niet zijn; je kind opvoeden zonder geloof, maar je kind opvoeden in het geloof van Saskia Noort en haar eigen geloofsgenoten. Als je het negatief wilt stellen; ook zij proberen hun omgeving te "indoctrineren" met datgene wat zij geloven. Verderop in het artikel heeft ze nog een heel merkwaardige stelling; de kinderen moeten eerst “geloofsneutraal” worden opgevoed en mogen daarna hun eigen kerk kiezen. Hoe zal dat kunnen geschieden? Je voedt de kinderen dus eerst op met het "geloofsneutrale" geloof van Saskia Noort en de haren, om hen daarna een eigen kerk te laten kiezen? Nee, zoals ik eerder al stelde, de vraag is niet: wel of geen geloof? De vraag kan alleen maar zijn: welk geloof is tenslotte het meest humaan, het meest in overeenstemming met wat de mens ten diepste is? Daarmee moeten wij onze kinderen opvoeden vanaf hun geboorte.
Nietsvermoedend op een heerlijk plekje in de Champagne krijgen we telefoon: ons Nel is dood! Mijn oudste zus, die zo’n grote invloed op mijn leven heeft gehad, is er niet meer. Ze werd al twee jaar bedreigd door ernstige kwalen, maar het leek nu net aan de beterende hand. Ons Nel was één van de drijvende krachten achter de Hooge Berktgemeenschap in Bergeijk en al zijn onze wegen de laatste jaren helaas wat uit elkaar gegaan, ze blijft voor mij altijd degene die mij het belangrijkste heeft gegeven wat een mens hebben kan: een levende relatie met God. Want de God van mijn jeugd was ik verloren toen ik kritische vragen begon te krijgen en bij niemand antwoord vond. Het was halverwege de zeventiger jaren toen de wetenschap de grootmachten van de wereld een atoombom geleverd had en God overbodig gemaakt. Maar ik werd er niet vrolijk van. Mijn persoonlijke verdrietje om een verloren liefde en de onheilsprofetieën over een wereld van overbevolking, energieschaarste, milieuvervuiling, toenemende onverdraagzaamheid, en zeker hun schijnbaar noodzakelijke samenhang en onafwendbaarheid, maakten het er niet beter op. Ook mijn werk met alcohol- en drugsverslaafden, waar ik vol enthousiasme aan begonnen was in een poging de wereld te verbeteren, schoot niet echt op. Daar begon de invloed van ons Nel, toen ik voor de zoveelste keer met een “burn-out” thuis zat. Iedereen in mijn omgeving begreep mij, want -werken met alcohol- en drugsverslaafden is zwaar werk-, behalve ons Nel. “Dan kun je twee dingen doen”, zei ze. “Je gaat morgen naar je werk en je zoekt daar uit wat er niet goed is, of je neemt je ontslag en je gaat ander werk zoeken”. Nadat ik was uitgelaaid over zoveel bot onbegrip kwam ik tot de conclusie dat ze gewoon gelijk had. Ik heb nooit meer een “burn-out” gehad. Een dergelijk onafhankelijk geluid maakte mij nieuwsgierig naar de bron van waaruit het voortkwam. Ik raakte geïnteresseerd in die leefgemeenschap, de Hooge Berkt, waarbij wij tot nu toe onze schouders hadden opgehaald. En uiteraard kom je dan ook bij de bron uit van alle onafhankelijkheid: Jezus Christus. Hij is voor mij inmiddels de Alfa en de Omega, onbreekbaar, ondanks de geweldige crisis waarin onze Kerk zich bevindt.
Toch in de Champagne zijnde hebben we nog maar even proberen te genieten van al hetgeen die prachtige Schepping voor ons in petto heeft. We kwamen in Orbais l’Abbaye bij een oude vervallen abdij waarvan alleen de kerk er nog stond. Toonbeeld van verval. Zo belangrijk geweest in zo’n lange geschiedenis en nu alleen nog interessant als toeristisch trekpleister! Het zwaar-massieve eikenhout van de koorbanken moet wel met de grootst mogelijke inzet bewerkt zijn tot wat het geworden is. Onder elk bankje een ander hoofd ingebeiteld, tientallen! Wat een werk, wat een inzet! Ach en u kent het: de verwondering over al het handwerk wat te pas gekomen moet zijn aan al die schitterende kathedralen, kerken en kerkjes, die nu vooral nog door toeristen bezocht worden en een enkel oud vrouwtje. Ik denk aan onze oud pastoor Theo van Osch, die in Montbrun des Corbrieres zo’n vervallen kapelletje geadopteerd heeft.
Zittend in één van die massieve koorbankjes kijk ik naar boven. Gedeeltelijk gerestaureerd kennelijk, maar gedeeltelijk ook getekend met angstaanjagende scheuren. Overal op de grond en in de banken neergedaald gruis. “Zitten we hier wel veilig? Zal toch wel, anders hadden ze de kerk wel gesloten”. En dan valt mijn oog op een opgekrulde laag verf of stucwerk bij een verrot raampje. Zo komt dat gruis dus naar beneden. En zo zijn wij mensen ook in tijd en ruimte; niet meer dan een stofje dat deel uitgemaakt heeft van een muur en na zoveel eeuwen dienst naar beneden valt. Zoals we met Aswoensdag zeggen: “Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeren”. Ons Nel heeft zoveel gedaan en zoveel betekend voor zoveel mensen en toch valt ook zij nu als een stofje naar beneden. Weg uit de tijd, alsof ze er nooit was. Maar de Schepper van de zwaartekracht, die het stofje doet neerdalen, zal er ook voor zorgen dat haar leven niet verloren gaat in het niets. Als Hij de zwaartekracht de baas is kan Hij ook de dood de baas zijn. Jezus heeft het beloofd, Hij heeft Zijn leven ervoor gegeven en ons Nel heeft Hem, op haar manier, gevolgd en mij meegetrokken.
Daarom houd ik nooit meer op te zingen: “Ik was verheugd om hen die mij vroegen, ga mee naar het huis van de Heer”.
Vanochtend las ik in de krant een artikeltje over het opstaan van malafide anti-stress-coaches. In een samenleving waar veel mensen door burn-out of stress bedreigd worden is dat natuurlijk ook handel. De vorige Paus Benedictus heeft het al eens heel helder verwoord: “Een samenleving waaruit God verdwenen is, moet wel depressief worden”. “Want”, zo zei hij, “als het hele leven alleen van jezelf afhangt, dan moet je het ook allemaal zelf doen”. Zo lijkt onze van God vervreemde samenleving inderdaad de opvatting te huldigen dat zij alles zelf moet en kan maken. Aan die overspannen verwachtingen moeten wij met z'n allen voldoen. Met doctoren, met anti-stress-coaches, met allerlei wetenschappers en met vooral heel veel geld denken we alle problemen van het leven op te lossen. Zelfs leven en dood zijn onderwerpen van “zelf doen”. Natuurlijk, onze mogelijkheden tot ontwikkeling, ons verstand, is ons door God gegeven. Maar de manier waarmee wij ons van het ene probleem op het andere storten, dat is inderdaad iets om overspannen van te worden. In de Tien Geboden lezen we: “Gij zult geen andere goden hebben voor mijn Aangezicht, Gij zult u voor hen niet buigen”. Waarom heeft God dit gezegd? Enkel en alleen om ons te bevrijden! Te bevrijden van de goden die ons knechten, door ons te richten op de Ene God YHWH, onzegbaar, onkenbaar, onzichtbaar. Maar wij buigen ons massaal voor het gouden kalf, de zichtbare afgod die geld heet. Hij jaagt ons op om dag en nacht te werken, zelfs de zondag wordt door velen aan hem opgeofferd. Want we moeten geld hebben om onze problemen op te lossen. Geld voor bestrijding van de processierups, geld tegen kanker, geld voor het opruimen van drugsafval, geld om het milieu te redden, geld om onze torenhoge huur te betalen, geld tegen (kinder)prostitutie, geld voor de vakantie en geld voor anti-stressbehandelingen. En zo jagen we onze eigen staart achterna tot we erbij neervallen. Nee, kom dan eens rustig in de Kerk zitten… Geniet van de stilte… Laat bijvoorbeeld dit woord van Jezus tot je doordringen:
“Niemand kan twee heren dienen: hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten en wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding? Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse Vader voedt ze. Zijt gij dan niet veel meer dan zij? Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg een el toe te voegen? En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen. Toch zeg Ik u: Zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen. Als God nu het veldgewas dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zo kleedt, hoeveel te meer dan u, kleingelovigen? Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken? Want dat alles jagen de heidenen na. Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden. Maakt u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed”.
Maar ja, dat vraagt geloof in die onzichtbare, oncontroleerbare God. En bestaat die wel? Daar is al zoveel over gezegd en Hij valt toch niet te bewijzen. Maar laat ik u deze prachtige passage uit het boek Job voorleggen (God geeft Job antwoord, als Hij door hem wordt aangeklaagd over het leed in zijn leven):
“Waar was je toen Ik de aarde begon te bouwen? Spreek op als je zoveel weet. Wie stelde het bestek vast - jij weet dat toch - wie bepaalde de maten? Waarop werden haar zuilen afgezonken? Wie plaatste de sokkels onder het eenstemmig gejuich van de morgensterren en het gejubel van alle zonen van God? Waar was je toen de zee haar poorten beukte, onstuimig los wilde breken uit de moederschoot, toen Ik haar kleedde in wolken en hulde in windsels van morgenslierten, toen Ik haar paal en perk stelde, de poort vergrendelde en zei: tot hier en niet verder, hier breken uw trotse golven? Kun jij de Pleiaden intomen of Orion uit zijn ketenen bevrijden? Kun jij de Hyaden op tijd naar buiten brengen, de Grote en de Kleine Beer mennen? Ken jij de wetten van de hemellichamen en leg jij die hier beneden vast? Als jij een bevel schreeuwt naar de wolken, stroomt dan de regen weldadig over je heen? Etc… (Job 38)
Ik denk dat het zo ongeveer in de jaren 60 begonnen is. Waarschijnlijk onder druk van de beginnende kerkverlating zijn veel priesters langzaam maar zeker begonnen om alleen nog het halve Evangelie te prediken: “Jezus houdt van alle mensen”, “iedereen is welkom aan de tafel van de Heer”, “alles wordt vergeven, ook al ga je nooit biechten”, en “iedereen komt in de hemel”. En mogelijk is het waar. Maar waarschijnlijk is het ook maar de halve waarheid. Houdt mij ten goede; niet dat ik zou weten of uit zou kunnen maken wie er wel en niet in de hemel komt, en of ik er zelf kom, is ook nog maar zéér de vraag, maar dat iedereen er komt, dat is in elk geval niet wat Jezus zegt. Ook vandaag niet, want degenen die het Evangelie niet wensen te ontvangen, zo horen wij, die mensen zal het bij de komst van het Rijk van God, nòg slechter afgaan dan die van Sodom. En Sodom, zo weet u wellicht nog, Sodom was één van de twee steden die door God kompleet vernietigd werden, onder een vuur van zwavel. “Ook ik veroordeel u niet, ga heen en zondig niet meer”, zegt Hij tegen de overspelige vrouw. Hij zegt niet: “ach vrouwke het is allemaal nie zo erg, ge komt er toch wel”. Hij zegt: “Ik veroordeel je niet… maar zondig niet meer”. De handelaren die Gods huis misbruiken voor hun eigen belangen… slaat Jezus de tempel uit. Ergens anders horen we dat mensen die te laat op een feest verschijnen, door Jezus keihard buitengesloten worden. “Ik ken jullie niet”, zegt Hij. Of weer ergens anders: “Wie één van deze kleinen aanstoot geeft, het ware beter dat men hem een molensteen om de nek deed en in zee zou gooien”. En zo zijn er nog tal van plaatsen in het Evangelie waar je kunt zien dat lauwheid niet past bij een gedoopte Christen. Als wij vandaag horen over de zending van de 72 leerlingen, dan mogen wij dat wel begrijpen als dat we zelf gezonden worden. Alle gedoopte christenen zijn mede verantwoordelijk voor de verspreiding van het Evangelie in woord en daad. Ieder natuurlijk op zijn of haar eigen manier, naar eigen mogelijkheden, maar allemaal zijn we verantwoordelijk omdat we door ons Doopsel Christus’ handen en voeten zijn geworden. En, zo horen we, dan worden we gezonden als lammeren tussen de wolven; geen all-inclusive vakantie-reisje zal ons leven dus zijn. Geen beurs, geen schoeisel en geen reiszak; dat betekent dat we ons niet op voorhand moeten indekken tegen alles wat ons overkomen kan. Dat hoeven we ook helemaal niet te doen, want als wij ons doopsel serieus nemen, dan weten wij onszelf in Christus geborgen. De leerlingen komen terug met grote verhalen: zelfs de duivels hebben zich onderworpen. En dat is mooi, dat vindt ook Jezus, maar nog veel belangrijker dan wat je hier op aarde allemaal presteert, is de vraag of je naam staat opgetekend in de hemel. Mogen wij ons daarom altijd in ernst en deemoed wenden tot onze Heer; bidden dat Hij ons vasthoudt, dat Hij ons helpt te worden wie we ten diepste zijn: Zijn kinderen, zijn eindeloos geliefde kinderen.
Vanochtend vond ik het prachtig uitgedrukt in een psalm waarmee ik graag wil afsluiten. Het is Psalm 131:
Mijn hart is niet hoogmoedig, Heer, mijn ogen kijken niet verwaand.
Ik streef ook niet naar grote daden hoger dan ik reiken kan.
De stormen zijn bedaard in mij en vredig is mijn geest.
Zoals een kind op moeders schoot, zo veilig voel ik mij.
Zoek, Israël, uw toevlucht bij de Heer, van nu af voor altijd.
Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest.
Zoals het was in het begin en nu en altijd
en in de eeuwen der eeuwen. Amen.