Op 30 september was het 25 jaar geleden dat ik door Mgr. ter Schure tot permanent diaken werd gewijd en ik kan wel zeggen dat het, naast mijn huwelijk, de meest gelukkige stap is geweest in mijn leven.
Waarom diaken? Eigenlijk ben ik vanaf mijn puberjaren naar mezelf op zoek geweest en vooral naar de zin van mijn leven. Ik had zo mijn persoonlijke verdrietjes maar om me heen zag ik veel grotere ellende. Daarbij kwamen nog milieuverontreiniging, overbevolkingsproblemen en atoomdreiging. Kortom; de onheilsprofeten hadden mij behoorlijk in hun greep. Waartoe dan eigenlijk dit leven? De Kerk had geen betekenis voor mij want die hield zich bezig met “dingen die niet bestaan”, zoals onze zoon nu ook (nog?) zegt. Ik ben verwonderd over hoe het gegaan is. Maar het was mijn vrouw die mij naar het diakenambt gedreven heeft met haar “eis” om te trouwen; ook voor de Kerk. Door die vraag zag ik mij genoodzaakt om een grondig onderzoek in te stellen naar het wezen van de Kerk en warempel, na enkele jaren heb ik dat wezen ontdekt; Jezus Christus. Mijn vrouw gaf me destijds een boekje van Lucas Grollenberg, “Jezus’ weg naar hoopvol samenleven”. Ik had nog nooit zoiets gelezen! Een heel belangrijke rol speelde vervolgens de Hooge Berktgemeenschap in Bergeijk. Daar heb ik de vragen kunnen stellen die ik had. Daar heb ik gezien hoe Jezus Christus in de dagelijkse praktijk van betekenis is. Gewoon; samen leven, werken, studeren, ontspannen in geloof. Daar was ik razend enthousiast over. Eindelijk een echt en blijvend fundament onder mijn voeten! Ik had alle schepen achter me willen verbranden (een Petruskwaal?) en naar Bergeijk willen verhuizen, maar weer was het mijn vrouw die mij met beide benen op de grond hield. Als ik iets voor Jezus wilde gaan doen, moest dat ook kunnen op de plek waar wij wonen. Maar ik kwam nooit in de parochiekerk, we gingen voor de viering (zoals we dat noemden) altijd naar Bergeijk, dus ik had daar ook nog een hele weg in te gaan. Mijn stagetijd had ik in Boekel en in Mill en hoewel het parochieleven nogal verschilt van het leven in de Hooge Berktgemeenschap, zag ik wel dat het een andere manier van hetzelfde was. Iets waar ik me toch ook goed in thuis zou kunnen voelen. Alleen… op dat altaar gaan staan? Preken? Een uitvaart leiden??? Pff.. daar kreeg ik het Spaans benauwd van. Ik heb vaak tegen mezelf moeten zeggen; “Je staat hier niet voor je zelf, het is God die jou hier heeft neergezet. Doe het nou maar, dan helpt Hij je wel”.
Blijven groeien. Na mijn diakenwijding was het niet gedaan met mijn zoektocht. Want wat voor een diaken ben je dan? Neem je klakkeloos alles over wat “des kerks” is of heb je ook een eigen mening en een eigen stijl? En in hoeverre ben je trouw aan de belofte die je gedaan hebt aan de bisschop? Want dat vind ik ook belangrijk; je gaat niet jezelf staan preken, maar de Kerk van Christus! Eerlijk gezegd maakte ik een wat overmoedige start. Ik zou zo’n ingedutte parochie weleens wakker schudden met nieuw elan en nieuwe inzichten! Gaandeweg moest ik echter het hoofd buigen en de realiteit onder ogen zien dat ook ik geen wonderen verricht, dat er eigenlijk nauwelijks nieuwe inzichten zijn, dat de Kerk alles al heeft uitgevonden, dat het geen rozentuin is en dat het er eigenlijk op neer komt om gewoon dóór te gaan. De grootste beweging die ik nog heb gemaakt heeft zich voltrokken onder pastoor van Osch. Waar wij eerder tamelijk de vrije hand hadden in de liturgie, stelde hij veel duidelijker de officiële teksten centraal. Achteraf heb ik er spijt van maar ik heb aanvankelijk behoorlijk tegen gesputterd. Ik heb mij meer verdiept in teksten van, destijds kardinaal Ratzinger, de latere paus Benedictus en kwam uit bij “de Heer“ van Romano Guardini om de diepte van de Sacramenten te ontdekken en dat dat allemaal zoveel meer omvat, zoveel rijker is ook, dan onze eigen “creatieve inbreng”. Alles, maar dan ook alles ben ik blijven bevragen. Niet meer vanuit mijn vroegere “puberaal-kritische” houding, maar meer van “hoe zit het nou echt, wat wil de Kerk hiermee zeggen en wat betekent het voor mensen”? Vooral over de verrijzenis heb ik verschillende pastoors en bisschoppen “doorgezaagd”. Natuurlijk over de verrijzenis, want dat is het belangrijkste, maar ook het moeilijkste punt van ons geloof. Ik probeerde dan vooral iets te horen van hun persoonlijke verstaan en beleven. Soms voelde ik mij afgescheept met een overbekende kerkelijke formulering, dan weer had ik het gevoel echt gehoord te zijn en verder te kunnen met het antwoord, al is het laatste woord er nooit over gezegd. Ondertussen blijft mijn moeder ook altijd nog aanwezig met haar antwoord, dat ik als puber zo verfoeid heb; “mysterie”. Onder deze kop “blijven groeien” hoort eigenlijk nog een heel scala aan ontdekkingen, maar dan kan ik beter een boek schrijven. Ik noem er maar een paar; herontdekking van de Biecht, verstaan van huwelijk en seksualiteit, betekenis van stille retraites, wat het maken van een preek met mezelf doet, dat je van jezelf geen heilige kunt maken, etc. etc.
Indrukwekkendste ervaringen. Waar ik eigenlijk het meest tegenop zag bleek al gauw het mooiste om te doen; uitvaarten. Verschrikkelijk leek me dat om in je eentje voor zo’n grote, volle kerk te staan op zo’n uiterst belangrijk en verdrietig moment in het leven van zoveel mensen. En ik dank God dat me dat vrijwel altijd zo goed is afgegaan. Steevast maakte ik in mijn preek een overgang van het leven van de overledene naar het geloof in de verrijzenis. Heel vaak merkte ik ook dat de aandacht daarbij niet af, maar juist toenam. Immers, wat je over de overledene kunt zeggen dat is bij de meeste aanwezigen wel bekend. Veel minder vanzelfsprekend is dat mensen de verrijzenis en het eeuwige leven serieus nemen. En als je daar vanuit die hoek over spreekt dan zie je de mensen de oren spitsen. Niet dat ze het er dan allemaal mee eens zullen zijn, maar ze hebben wel iets om over na te denken. En dat vind ik grote winst. Iedereen moet zijn eigen weg gaan in geloof, maar wij, als voorgangers van deze Kerk moeten wel waarachtig blijven getuigen “van de hoop die in ons leeft”. Dan waren er ook de reizen/bedevaarten die ik heb mogen meemaken. Helemaal aan het begin, een week deelnemen aan het leven in Taizé; geweldig, al die oprecht zoekende jongeren! Heel inspirerend was ook de reis naar Israël, met oud pastoor Ponsioen, en dan vooral het bezoek aan de ruïne van de synagoge van Kafarnaüm, waarbij je zeker weet dat Jezus daar gestaan heeft toen hij de boekrol van Jesaja aangereikt kreeg. Daarmee kwam het hele Evangelie ineens veel dichterbij. Tenslotte heeft de begeleiding van een stervende mij een keer diep geraakt. Eigenlijk was het andersom; de stervende begeleidde mij meer dan ik haar. Het laat zich niet op papier uitdrukken, maar de manier waarop deze mevrouw, in volledige overgave en vrede, biddend een schier eindeloze doodsstrijd heeft gevoerd, deed mij vermoeden wat een heilige moet zijn. Ik hoop dat ik later ook zo dood kan gaan.
Kijk op de Kerk. Tsja…, je kunt bijna zeggen dat het een haat-liefde verhouding is. Van de ene kant zie ik dat er zo verschrikkelijk veel mis is met onze Kerk, dat ik me soms bijna schaam om erbij te horen. Neem het seksueel misbruik; onvoorstelbaar dat zoiets kan in een gemeenschap die hoog opgeeft over de moraal! Voeg daarbij de grote verdeeldheid in de Kerk en al het gekrakeel onder pastoors en diakens. Om moedeloos van te worden. “Dat de Kerk nog bestaat is het bewijs dat ze van God moet zijn” heb ik eens gehoord. Ja, als de Kerk alleen zou drijven op het gepruts van ons, haar voorgangers, dan was ze al lang verdwenen. Maar er is altijd dat ene, onverwoestbare hart in de Kerk; Jezus Christus. En dat is ook een kant van de Kerk, dat zij Hem doorheen 2000 jaar levend gehouden heeft. Dat is werkelijk iets om grote bewondering voor te hebben. We kunnen het overal over oneens zijn, maar dat Hij ons, hoe dan ook, samen houdt, daarover bestaat geen enkel verschil van mening. Nee, er is beslist niets mis met het wezen van de Kerk, integendeel, zij is en zal met Christus onverwoestbaar blijven. Zaak is meer hoe wij daarmee omgaan. U en ik, hoe geven wij vorm aan de “schat in de akker”, die ons gegeven is? Die vraag zal mijn hele verdere leven blijven kleuren in de hoop dat door of na ons, de Kerk weer op mag bloeien.
Jubileum. Natuurlijk had ik het 25 jarig jubileum graag uitbundig en met iedereen gevierd, maar het gedoe met corona maakt dat er van spontaan ontmoeten nauwelijks sprake kan zijn. Op 11 oktober zal de Mis van 10.00 uur mede in het teken staan van het jubileum. Vervolgens zal er in het parochiecentrum een besloten receptie zijn met helaas maar een klein aantal genodigden. Maar hoe dan ook, groot of klein, de dankbaarheid voor alles wat ons gegeven is moet hoog in het vaandel staan.
Ez. 18,25-28 Fil. 2,1-11, Mt. 21,28-32
Vorige week heb ik al gezegd dat de parabels die Jezus vertelt soms zo duidelijk zijn, dat het aanmatigend lijkt om er iets aan toe te willen voegen. Was dat vorige week al zo, deze week is het nog véél duidelijker.
Volkomen helder is het dat je niets hebt aan iemand die “ja” zegt, maar “nee” doet. Ook God heeft niets aan mensen met mooie beloften alleen. Dus; nòg een kortere preek dan vorige week zult u wellicht denken.
Ik geloof dat hij van monseigneur Mutsaerts is, maar op de klacht van mensen, dat de Bijbel zo moeilijk te begrijpen is, zou hij geantwoord hebben; “Nou, als we eens beginnen met te doen wat we allemaal wel begrijpen, dan zouden we al een heel end zijn”.
Want laten we eerlijk zijn, hoe moeilijk is het niet voor ieder van ons om datgene te doen wat we eigenlijk heel goed weten dat we zouden moeten doen? Ach, en wie van ons heeft dan recht van spreken? Het is zo gemakkelijk om vanaf de preekstoel te gaan zeggen wat u moet doen. Maar hoe doe ik dat dan zelf?
Ik ga hier geen openbare biecht houden, maar van alle mooie woorden en goede raad, die ik voor u in petto heb vanuit het Evangelie; wat breng ik daar zelf van terecht? Dus wat kan ik nog zeggen? Het is niet de eerste keer dat ik tegen dat probleem aanloop. Ik heb het eens aan mijn oud-pastoor Ponsioen in Uden voorgelegd en hij antwoordde als volgt; “Ook al weet je dat je zelf niet in staat bent om alle christelijke deugden in praktijk te brengen, dan wil dat nog niet zeggen dat je er niet over mag spreken”. En dat is natuurlijk ook zo. Als alleen heiligen iets mogen zeggen, dan moeten we allemaal onze mond houden.
Goed, laten we dan verder kijken naar de lezingen van vandaag. De eerste lezing is er een uit het boek Ezechiël, een boek waaruit we niet vaak lezen. Ezechiël is een profeet uit de tijd dat het joodse volk in ballingschap was. “Het joodse volk” zullen sommigen misschien nog denken, “wat hebben wij daarmee?”
Maar wij hebben alles met het joodse volk! Het is in zekere zin onze moeder. Maria was joods. Jezus is geboren als jood en later heeft Hij gezegd dat er geen letter of jota veranderd mag worden aan de joodse wet. Met andere woorden; Jezus identificeert zich volkomen met het jodendom. “Alleen”, zo zegt Hij,
“Ik ben niet gekomen om de wet op te heffen maar om hem te vervullen”. Met andere woorden; Jezus preekt niet alleen over de mooie inzichten van het jodendom, maar Hij dóét ze radicaal. En dat is waarom wij niet de joodse wet aanhangen, maar Jezus Christus. Hij is veel meer dan wet en profeten. Hij is de vervulling ervan. Maar daarmee is ook gezegd dat het wel degelijk goed is om het jodendom in ere te houden en er ook van te leren waar mogelijk. Christus begrijpen gaat veel beter naarmate men ook het jodendom begrijpt. Vandaar dus dat we de lezingen, uit wat men noemt -het oude- testament, opnemen in de liturgie van het christendom. Ezechieël nu, is een man die in het diepste duister van het gelovige jodendom, de Babylonische ballingschap, is blijven getuigen van de aanwezigheid van God. “Ja”, zei hij, “het hart van ons geloof, de tempel in Jerusalem zal verwoest worden, maar er zal ook een nieuw begin komen". Ezechieël kende God als een nabije God, Die zijn belofte, gedaan aan de aartsvader Abraham, niet zal breken, Die dus Zijn volk nooit in de steek zal laten. In die zin zie ik wel overeenkomsten met onze tijd. Want terwijl enerzijds de Kerk steeds verder in het moeras van een onverschillige samenleving lijkt weg te zakken, -de ene na de andere kerk wordt gesloopt, of omgedoopt tot monument-, ben ik, en zijn sommigen met mij, er diep van overtuigd dat de Kerk nooit teloor zal gaan. Dat kàn eenvoudigweg niet omdat midden onder ons Iemand staat die een antwoord geeft op de grootste vraag die de mensheid zich stelt; Wat met de dood? En daaraan gerelateerd; Wat is dan de zin van mijn leven? Aangezien geen mens kan ontkomen aan die vraag, aangezien iedere mens dus vroeg of laat bij Jezus Christus uit móét komen, -omdat Hij het enige antwoord is-, zal de Kerk tenslotte onverwoestbaar blijken. Oh jawel, er zullen zeker nog wel een aantal gebouwen verdwijnen, maar het hart blijft altijd bestaan.
Waar gaat het over in het korte stukje dat we lezen uit Ezechiël? Het gaat over het thema van individuele keuze en verantwoordelijkheid. Er waren joodse stromingen die ervan uit gingen dat je leven volledig bepaald is door je ouders en voorouders. Dat ouders bestraft worden voor eventuele misstappen van hun kinderen. “De vaders hebben zure druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn er stroef van”;
dat zijn de poëtische woorden uit de schrift, die Ezechiël heftig bestrijdt.
Natuurlijk hebben je ouders en voorouders te maken met wie jij geworden bent. Natuurlijk nemen je kinderen iets over van jouw manier van doen, goed en slecht. Maar “Nee”, zegt Ezechiël, “ook al is het zo dat je deels gevormd wordt door je ouders, iedere mens heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de keuze goed of kwaad te doen”. Omstandigheden spelen een rol maar je mag je er niet achter verstoppen.
De tweede lezing uit de brief van Paulus aan de Fillipenzen lijkt me ook klare taal. God zal beter herkenbaar worden in de wereld, naarmate wij als Zijn Kerk, samen zichtbaar maken wat Paulus daar voor ogen heeft.
Samengevat; de gezindheid moet onder ons heersen welke in Christus Jezus was. Laten we daar van harte om bidden. Amen.
Jes. 55,6-9, Fil. 1,20c-24.27a Mt. 20,1-16a
Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben……“Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben”, meer dan die paar woorden hoeven we eigenlijk voor de rest van de week niet te onthouden. “Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben”. Als wij met dat zinnetje leven dan zijn wij in een klap verlost van meer dan de helft van onze ruzies en zelfs van oorlogen. Want hoeveel ruzies ontstaan er niet doordat wij onszelf tekort gedaan voelen? Vaak ten onrechte. Altijd maar vergelijkend met wat een ander heeft of wat een ander kan. En juist in dat verschrikkelijke vergelijken, dat meten van waarden; geld, succes, populariteit, waartoe wij zo’n sterke neiging hebben, dáár begint de jaloezie, de roddel, de wrok en de ruzie. Wij kunnen het maar zo moeilijk doen met wat God ons geven wil. Vooral niet als we zien dat iemand anders op een bepaald vlak meer heeft dan wij. Altijd maar hameren op onze rechten, onze verworvenheden; dat we eigenlijk toch wel meer of beter verdienen dan die of die. En wat een prachtig verhaal van Jezus, om ons haarfijn te confronteren met die onhebbelijkheid. Het heet niet voor niets “Woord van God”. “Zijt gij kwaad omdat Ik goed ben”. God wil iedereen geven wat hij of zij nodig heeft om te leven, en wie van ons mag daar iets tegenin brengen? Ik heb nog een paar minuten over voor deze preek, maar Jezus gebruikt een parabel om iets duidelijk te maken. En is het niet een beetje aanmatigend om dan nog eens te gaan uitleggen, wat Jezus zelf al zo duidelijk zegt? Misschien doen we er daarom het beste aan om de laatste zes zinnetjes van het Evangelie nog eens over te lezen. Die spreken volgens mij duidelijker taal dan wat ik er over zou kunnen zeggen.
Of toch nog een kleine aanvulling. Ik heb mijn vrouw gezegd dat ik vandaag wel een hele korte preek heb, omdat het Evangelie van zichzelf zo overduidelijk is. Maar daarop ontstond toch een hele discussie. Mijn vrouw nam het op voor de mopperende werkers van het eerste uur. Ze snapte wel dat zij toch ontevreden waren, want zo gemakkelijk is dat niet, dat omdenken; dat hen toch geen onrecht was aangedaan en dat ze toch gekregen hadden wat er afgesproken was. En natuurlijk, dat is ook zo. Gemakkelijk is het misschien niet, maar wel heel erg de moeite waard. Want als je het kunt, werkt het enorm bevrijdend; Dat je zo op God mag vertrouwen dat Hij je zal geven wat je nodig hebt en dat je ook niet méér hoeft te willen hebben of te zijn dan wat Hij jou geeft. Amen.
“Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben.....? ”, meer dan die paar woorden hoeven we voor de rest van de week niet te onthouden. “Zijt Gij kwaad omdat Ik goed ben”. Als wij met dat zinnetje leven dan zijn wij in een klap verlost van meer dan de helft van onze ruzies en zelfs van oorlogen. Want hoeveel ruzies ontstaan er niet doordat wij onszelf ten onrechte tekort gedaan voelen? Altijd maar vergelijkend met wat een ander heeft of wat een ander kan. En juist in dat verschrikkelijke vergelijken, dat meten van waarden; geld, succes, populariteit, wat wij alsmaar blijven doen, daar begint de jaloezie, de roddel, de wrok en de ruzie. Wij kunnen het maar zo moeilijk doen met wat God ons wil geven. Vooral niet als we zien dat iemand anders op een bepaald vlak meer heeft. Altijd maar hameren op onze rechten, onze verworvenheden; dat we eigenlijk toch wel meer of beter verdienen dan die of die. En wat een prachtig verhaal van Jezus, om ons haarfijn te confronteren met die onhebbelijkheid. Het heet niet voor niets “Woord van God”. “Zijt gij kwaad omdat Ik goed ben”. God wil iedereen geven wat hij of zij nodig heeft en wie van ons mag daar iets tegenin brengen? Ik heb nog een paar minuten over voor deze preek, maar ik zou zeggen; lees in stilte de laatste zes zinnetjes van het Evangelie maar over. Daar hebt u wellicht meer aan dan aan wat ik nog te vertellen zou hebben.
Of toch nog een kleine aanvulling. Ik heb mijn vrouw gezegd dat ik de kortste preek ooit had en daarop ontstond een hele discussie. Mijn vrouw nam het op voor de mopperende werkers van het eerste uur. Ze snapte wel dat zij toch ontevreden waren, want zo gemakkelijk is dat niet, dat om-denken; dat ze toch gekregen hadden wat afgesproken was. En natuurlijk, daar heeft ze ook gelijk in, gemakkelijk is het zeker niet, maar als je het kunt, werkt het wel enorm bevrijdend; Dat je zo op God kunt vertrouwen dat Hij je altijd geeft wat je nodig hebt en dat je niet méér hoeft te willen of te zijn dan dat Hij jou geven wil. Amen.
23e zondag door het jaar A Ez. 33,7-9, Rom. 13,8-10, Mt. 18,15-20
Vandaag krijgen we hele concrete praktijkles van Jezus. Met een plechtig woord gaat het over “broederlijke vermaning”. In taal van vandaag; elkaar aanspreken op verkeerd gedrag, elkaar op het rechte spoor houden. En daarmee ligt er meteen een flink probleem op tafel. Enerzijds hebben we allemaal zo iets van; ‘Wie ben ik om een ander tot de orde te roepen? Iedereen moet maar doen wat hij of zij het beste vind’? En aan de andere kant; hoe moeilijk is het niet voor ieder van ons om ons iets te laten gezeggen door een ander? We bedoelen het allemaal goed. Waar zouden we het recht trouwens vandaan halen om elkaar iets te zeggen? Het is nog eens ook onchristelijk ook. Jezus zegt het duidelijk; “oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden?” Vandaag de dag is het ongeveer het meest negatieve wat je kunt doen; oordelen, of “discrimineren” heet het al gauw. Terwijl discrimineren letterlijk niet meer betekent dan; verschillen benoemen. En inderdaad; onze samenleving is bijna zo ver dat je een man geen man meer mag noemen en een vrouw geen vrouw. Maar als wij mensen samen willen leven -en we kunnen niet anders- dan zullen we elkaar op het rechte spoor moeten houden. Niet elkaar veroordelen, niet afschrijven, maar aanspreken.
De Bijbel is daar glashelder over en niet met de meest voorzichtige woorden. "Als gij de boosdoener niet waarschuwt voor zijn gedrag dan sterft die boosdoener wel om eigen schuld, maar dan kom Ik zijn bloed van u opeisen”; horen we Ezechiël in de eerste lezing zeggen. In het volk van God is het dus zo, dat als wij elkaar niet op het rechte pad houden, dat we dan medeschuldig zijn aan het verloren lopen van de ander, net zo goed als dat we hem laten omkomen van de honger. Wij gedoopte mensen zijn gemeenschap in Christus, wij hebben elkaar nodig, wij moeten elkaar vasthouden, bemoedigen, helpen, maar ook de waarheid zeggen als dat nodig is. Niet met de bedoeling elkaar te beschadigen, maar om elkaar bij de les te houden. Maar wat is die les? Wat is het rechte pad? Wat is de waarheid? Wat weet ik daarvan? Goed en kwaad zijn in een samenleving waaruit de ene God aan het verdwijnen is een kwestie van “eigen mening of eigen gevoel” geworden. En als er geen gezamenlijk erkende waarheid is, dan heeft iedereen gelijk. De een haalt dat gelijk met slimmigheden, de ander met bruut geweld, maar het is allebei even verkeerd. De waarheid over goed en kwaad is niet te vinden in onze eigen mening, maar als het goed is zoeken wij de waarheid bij God die van ons houdt. God die ons vraagt niet enkel voor onszelf te leven, maar samen te leven in Zijn Naam. Die ons ook een weg wijst naar dat samen leven; met de Tien Geboden, met het voorbeeld van Christus en in Zijn voetspoor, met de leer van de Kerk.
Of het nuttig is om elkaar op het goede pad te houden, dat lijkt wel duidelijk, maar hoe doe je dat dan? Daar geeft Jezus zelf in het Evangelie een helder antwoord op. Het zal niet voor de eerste keer zijn dat u het hoort, het is geen revolutionair nieuws, maar het probleem is zo hardnekkig dat het goed is om er weer eens bij stil te staan. “Als je broeder gezondigd heeft wijs hem dan onder vier ogen terecht”. -Onder vier ogen- Niet onder de ogen van de hele wereld. Zo helder, zo simpel, maar kennelijk zo moeilijk. Want hoe doen wij dat meestal? Heel vaak is degene die het aangaat juist de laatste die we aanspreken. Veel liever klagen we bij iemand anders onze nood. Of we sturen een boze e-mail of tweet. Veel gemakkelijker is dat ook. Natuurlijk is het veel moeilijker om de persoon in kwestie onder vier ogen aan te spreken. Maar hoeveel beter, constructiever en mooier is het niet, om de hele wereld er buiten te laten en je medemens de kans te geven zonder gezichtsverlies bij te draaien. Doe het uit zorg voor de persoon, uit liefde voor je medeschepsel. Als het je op die manier lukt dan heb je pas echt vooruitgang gemaakt. Maar Jezus is realistisch. Hij weet dat het niet altijd werkt. “Pas als het niet werkt, haal er dan een ander bij”. zegt Hij. Samen kunnen ze proberen het probleem aan te pakken. Niet met de hele wereld. Misschien hebben zij wèl het effect dat jij in je eentje niet had. “Als dat ook niet werkt, haal er dan de Kerk maar bij”; zegt Jezus. Wij moeten ons wel even voorstellen wat Jezus in de eerste eeuw met de Kerk bedoelde. Niet de website van de parochie, geen wereldwijde gemeenschap van een miljard mensen, maar een kleine groep oprechte christenen; dat was –de Kerk-. Zij moeten een laatste poging doen om de zondaar te laten omkeren, en als ook dat niet lukt, zegt Jezus, beschouw hem dan als een heiden of een tollenaar. “Hè, hè dan zijn we eindelijk van hem af”, zouden we gemakshalve kunnen denken. Maar toch; Halen wij ons even in herinnering hoe Jezus zelf omging met tollenaars en zondaars.Geen mens afschrijven, nooit en te nimmer!Blijven hopen, blijven bidden voor de afgedwaalde.
Bijna 25 jaar ben ik diaken en al die tijd heb ik jonge mensen mogen voorbereiden op het doopsel van hun kindjes. Voor het grootste deel waren het allemaal lieve jonge mensen, die echt het beste voor hadden met hun kindje en met hun leven. Daarom ook komen ze om het doopsel vragen; zij weten dat God een veilige haven is. Maar wat mij in verreweg de meeste gevallen bevreemd heeft, is dat vrijwel géén van die ouders een levende relatie met Christus en de Kerk onderhoudt. O ja, sommigen steken wel eens een kaarsje aan, of gaan naar een mis waarin opa of oma herdacht wordt, maar zelf Christus zoeken in de Eucharistie? Dat doen ze alleen als ze er zin in hebben en dat moeten ze toch ook zelf weten? Hoe ze hun leven invullen, dat moeten ze zelf weten! Wel of niet trouwen, dat moeten ze zelf weten! Het zijn wellicht niet de boosdoeners waar Ezechiel het over heeft, maar om in zijn termen te spreken wil ik toch voorkomen dat God mijn bloed komt opeisen omdat ik verzaakt zou hebben deze jonge mensen te wijzen op de waarheid in Christus. Een medaille heeft twee kanten, ook die van het doopsel. Aan de ene kant is er de overvloedige genade van God, die elke zondaar in zijn armen wil nemen. Aan de andere kant is er de noodzaak voor de mens om de relatie met God te onderhouden.
“Werken is ook bidden”, met die smoes zijn veel mensen in de 60-er jaren thuis gebleven. Vandaag zou ik willen zeggen; “Bidden is ook werken". Laten we dat dus blijven doen. Zo samen bidden dat God in Zijn Kerk zichtbaar wordt. Amen.