Groter dan ons hart

Pieter Raaijmakers

18 April 2020

Zien om te geloven? 2e Zondag van Pasen. 2020

Hand. 2, 42-47, Petr. 1. 1,3-9, Joh. 20, 19-31.

Vandaag is het de 2e zondag van Pasen, Beloken Pasen, ofwel sinds het jaar 2000 zondag van de Goddelijke Barmhartigheid. Het woord “beloken” heeft te maken met afsluiten en dat is nog goed te herkennen aan het Engelse “to lock”. “To lock down”; zouden we vandaag zeggen.  Na het paasoctaaf, na acht dagen, wordt de paastijd feestelijk afgesloten. Dat wil zeggen, de kerkelijke Paasliturgie wordt na acht dagen afgesloten, want de vreugde van de verrijzenis wordt natuurlijk nooit meer afgesloten. En dan, de dagen na Pasen, lezen we in de Schrift over hoe het allemaal verder ging; de verschijningen van de verrezene, de vreugde maar ook het ongeloof. Het zoeken en tasten van de ontredderde apostelen over wat nu te doen. We lezen over het succes van de jonge Kerk en over de vastberaden geest van de mannen die Jezus zelf gekend hadden. En zo lezen we ook weer dat verhaal van de ongelovige Thomas; een klassieker die elk jaar terugkomt op de zondag na Pasen. En dat is niet voor niets. Want hoe vanzelfsprekend we het ook allemaal uitspreken of soms ook opdreunen; “Ik geloof in God de Almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde”, voor velen is het helemaal niet zo gemakkelijk om daar ook echt in te geloven. Voor iemand die echt gelooft dat God altijd redding brengt, is het onmogelijk om lichtgeraakt te zijn, egoïstisch, bang of wanhopig. En hoe zit dat bij ieder van ons? Nee, enkel zeggen dat de Heer is opgestaan en dat Hij in ons midden is in de Eucharistie is niet genoeg om iemand te overtuigen van de waarde van ons geloof.  Om tot geloof te komen hebben de meesten van ons het toch nodig, om, net als Thomas, iets zien. En dan ben ik soms weleens jaloers op de tijd rond Jezus, toen er kennelijk van alles te zien was; blinden die gingen zien, lammen die gingen lopen, zelfs doden die tot leven gewekt werden. Zelf heb ik nog nooit iets gezien dat ik als een wonder zou omschrijven. Tenzij ik naar de Schepping kijk als één groot wonder; want dat is het natuurlijk wel. Maar iets als een wonder zoals in het Evangelie, dat heb ik nog nooit gezien. Ikzelf ben dan ook niet zozeer tot geloof gekomen door mensen die mij nog maar eens inpeperden dat de Heer verrezen is, maar door mensen die me iets lieten zien.  Allereerst is daar mijn moeder. Wat zag ik dan aan haar? Dat ze intens-trouw was aan de kerk en dat ze er veel voor over had om ons die trouw bij te brengen. Ze wist het dan allemaal niet zo in woorden uit te drukken, maar de kerk was haar heilig, dat was in elk geval duidelijk. Mijn moeder sloeg nooit, maar toen ik mij, in mijn recalcitrante jaren, een keer laatdunkend uitliet over de paus had ik zomaar een draai om mijn oren van haar te pakken. Vervolgens is daar mijn oudste zus, inmiddels overleden, maar destijds wonend in een religieuze gemeenschap; een beetje in de zin van de eerste lezing; mensen die samen leven en delen, op grond van het Evangelie. Hun manier van samen leven en delen maakte mij nieuwsgierig en leidde rechtstreeks naar hun bron; Jezus Christus. Ja en later heb ik mensen zien sterven in een sfeer van volledige overgave; zo, dat ik ook echt kon zien aan deze mensen dat zij zelfs met de dood voor ogen op God bleven vertrouwen, dat geloof dus iets is waar je echt beter, of sterker van wordt. Natuurlijk is er vanuit de verrezen Heer oneindig veel goeds gebeurd in de wereld. Maar ik spreek even over dingen die ik zelf gezien heb. U kunt dat wellicht aanvullen met uw eigen voorbeelden.

Maar als het op “zien” aankomt dan is het dus begonnen bij de apostelen, zoals we net hoorden in de eerste lezing.Jezus zendt de apostelen uit over de wereld om Zijn werk voort te zetten en bij hen moeten we dan ook zijn om te zien wat ons te doen staat. De drie grondtaken van de Kerk zijn, zoals paus Benedictus daarover sprak; God eren, zorg dragen voor de armen en evangeliseren. En deze drie zijn feilloos terug te zien in de eerste lezing. Luister maar. 

“De eerste christenen legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen”; Evangeliseren

“Zij bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven”; zorg dragen voor elkaar en voor de armen.

“Zij waren ijverig in het breken van het brood en in het gebed”; God eren.

En als vrucht van deze levenswijze horen we dat “de Heer er elke dag meer bijeenbracht, die gered zouden worden”. 

Nog even terug naar Thomas; die vraag om iets te zien is echt zo verkeerd niet. Het zijn twee kanten van de medaille; kunnen geloven zonder zelf te zien, is goed. Maar verlangen, of zelfs eisen dat er ook iets zichtbaar wordt van dat gelovige leven dat is ook heel goed. Wij mogen, wij moeten dit leven serieus nemen. Geloof kan geen gemakkelijk “doekje voor het bloeden” zijn. Ook geen individualistisch “het goed hebben met God”. Wij mogen lijden, ziekte en dood in dit leven niet te gemakkelijk wegpoetsen. Maar we moeten wel, met Thomas, verder willen kijken, goed kijken, om tenslotte te kunnen zeggen “Mijn Heer en Mijn God”. Want dat is een saillant detail in dit hele verhaal. Deze Thomas, hoewel hij ongelovig genoemd wordt, is wel mooi de eerste en de enige in het hele Johannesevangelie, die ervan getuigt dat Jezus God Zelf is. En daarom is er ook altijd hoop voor ieder van ons; Als we misschien denken dat ons geloof tekort schiet; we mògen onderweg zijn. We mogen best vragen om iets te zien van een levend geloof. Maar even sterk is de oproep aan degenen die wèl het geloof denken te hebben; dat zij het dan in hun doen en laten zichtbaar maken, zodat "de Heer er elke dag meer bijeen kan brengen, die gered worden".   

Amen. 

 

 

 

 

10 April 2020

Witte Donderdag: "Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam". 2020

Vorig jaar rond deze tijd, geloof ik, is de Notre Dame in Parijs afgebrand. Wereldwijde commotie… en steun  - terecht - voor de wederopbouw van dat prachtige monument. “Maar”, dacht ik toen toch ook, “waren al die mensen die zo begaan zijn met het omhulsel nu ook maar zo begaan met de inhoud”. Want als monument stralen onze kerken nog volop, maar de kern van de zaak, de Heilige Eucharistie die wij op deze Witte Donderdag zo bijzonder vieren, is ernstig in verval. En daar maakt maar een enkeling zich druk om. Een van de treurigste voorbeelden van dat verval speelde al 25 jaar geleden. Een goede vriendin van ons, een gelovige vrouw, lag in het ziekenhuis. En op zaterdagavond kwam men opnemen wat de mensen op zondag wilden eten. En zij ving op hoe dat eraan toeging in de zaal: “Kaas of rookvlees op de boterham? Melk of Karnemelk? Koffie of thee? Een hostie erbij?” “Een hostie?”, zegt de aangesprokene, “Wè is dè?” “Och”, zegt haar buurvrouw, “das zo’n klein wit dingeske van de kerk”. “Oh ja, dan doe’t er mij ook maar een hostie bij”. Een treurige illustratie van hoe er met het heilige wordt omgesprongen. Zo zie je ook bij uitvaarten vaak veel mensen naar voren komen om het Heilig Lichaam te ontvangen, terwijl men geen flauw benul heeft, van wat het eigenlijk is. Het zijn geen kwade bedoelingen. Deze mensen weten gewoon niet beter. Maar door al deze praktijken heeft het besef van het bijzondere, het heilige van de eenwording met het Lichaam van Christus, ernstige schade opgelopen. En dat is erg gevaarlijk, want met het verdwijnen van het heilige gaat het bestaansrecht van de kerk verloren en is God straks onvindbaar.

Het is natuurlijk wel een beetje lastig om hierover te beginnen tegen u. Want mensen die op Witte Donderdag naar de kerk komen, die zijn daar niet zomaar; die weten doorgaans juist wél wat de Eucharistie is. Althans? Weten… en écht kennen is natuurlijk nog twee. Ik geloof tenminste niet dat iemand van ons in staat is om helemaal te laten zien, of klip en klaar kan uitleggen, wat de Eucharistie is. Alles wat we erover kunnen zeggen, is maar tot op zekere hoogte. Tenslotte leeft in ieders hart de persoonlijke ervaring, de persoonlijke beleving, de persoonlijke diepte bij die Eucharistie. Wat gebeurt er werkelijk in je hart als Jezus tegen jou zegt: “Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam”. De Eucharistie is geen kwestie van even gauw uitleggen en dan weet ik het. Het is een kwestie van verlangen en een levenslang groeiproces. Een verlangen om God te leren kennen en te leven vanuit vriendschap met Hem. Gevoelig voor de eucharistie word je op meerdere manieren: je kunt er eens een goed boek over lezen, je kunt erover nadenken en je kunt er actief aan deelnemen. Een tijd geleden kregen wij vanuit Rome de Instructie over het vieren van de Eucharistie. Een behoorlijke reeks aanbevelingen over wat wel en niet te doen. De precieze taakverdeling tussen lectoren, diaken, priester, misdienaar, enz. Het zijn dingen voor de buitenkant, sommige mensen vinden het maar “poespas” en door veel priesters zijn de aanbevelingen dan ook netjes aan de kant geschoven. Maar ik weet en ervaar dat juist door de hele concrete zorg voor de Eucharistie, haar heiligheid opnieuw tastbaar kan worden. En het gáát dan wel niet om de buitenkant en de versiering, maar toch: de zichtbare buitenkant stelt wel degelijk de onzichtbare binnenkant present. Misschien voel je niet dat je zou moeten of willen knielen. Misschien wel, maar ben je er niet aan toe, of schaam je je. Maar door het toch te doen, raak je letterlijk de grond en dat doet iets met je. Actieve deelname, vóórin komen zitten, meezingen, hardop meebidden, dat zijn allemaal dingen waar je misschien even doorheen moet, maar ze helpen je tenslotte wel bij het beter verstaan van de Eucharistie. En het is de moeite waard. Als je de Eucharistie écht verstaat met je hart, dan heb je alles wat nodig is om te leven. Dan ben je nooit meer alleen, want dan is God altijd bij en in jou. En als wij onze dagelijkse dag werkelijk doorbrengen, levend vanuit de Eucharistie, dan zullen wij liefhebbende, trouwe en aantrekkelijke mensen zijn. Want uiteindelijk moet het ook bij ons geen buitenkant blijven. Uiteindelijk moeten wij de liefde die wij hier van God ervaren doorgeven in de liefde voor onze naasten.

Witte Donderdag wordt gevierd als de instelling van de Heilige Eucharistie, en daarmee is het tevens een bijzondere feestdag voor onze priesters. In kapelaan Renders en pastoor Kerssemakers wil ik alle priesters dankzeggen. Dank dat zij de heiligheid van de Eucharistie met hun persoonlijke levenskeuze hebben willen onderstrepen. Nog zoiets wat voor het afbrokkelende geloof in onze wereld totaal onbegrijpelijk is geworden: dat een mens de keuze kan maken om af te zien van een gezin omwille van de dienst aan God en mensen. Het had ook niet zoveel gescheeld of dit voorjaar waren onze priesters in hun hemd gezet. Onder druk van het priestertekort in het Amazonegebied was het idee ontstaan om dan ook maar diakens voor te laten gaan in het Eucharistisch offer. Uiteindelijk heeft de Heilige Geest gezegevierd - mag je misschien zeggen - want de paus heeft het niet aan gewild om het celibaat te laten varen omwille van een praktisch probleem. Het is mij als diaken al zo vaak gezegd: “Jij zou dat toch ook gemakkelijk kunnen.” “Ja”, zeg ik dan, “voorlezen wat er in dat boek staat, die kelk omhoog houden, dat kan ik ook. Maar ik ben geen priester, ik heb mijn leven niet zo aan God gegeven zoals onze priesters dat gedaan hebben. Derhalve kan ik het dus niet. Want ik ben het niet”.

Ik hoop dat wij de komende jaren de heiligheid van de Eucharistie verder mogen leren kennen. Dat we wegen vinden om ook onze jonge mensen het bijzondere, de rijkdom, de grandeur van het heilig sacrament te doen proeven. Want het ìs een zaligmakend gegeven: God, die in de wereld komt, die zich geeft, die ieder van ons persoonlijk liefheeft en geen beter middel heeft om dat te bewijzen dan door zichzelf te geven. Dat vieren we deze dagen weer. Moge het ons opnieuw binnenbrengen in het mysterie van het heilige.

Amen. 

 

4 April 2020

Heeft God er iets mee te maken…?

De komst van het coronavirus heeft heel wat stof doen opwaaien. Waar sommigen, waaronder ikzelf, aanvankelijk toch wat lacherig deden, is inmiddels de volle ernst wel duidelijk geworden. Als gelovige mens kan ik niet anders dan de gebeurtenissen duiden binnen Gods bedoelingen. Want als God overal iets mee te maken heeft, en dat geloof ik, dan heeft Hij ook iets met het bestaan van virussen te maken. Maar als ik dan medegelovigen hoor zeggen: “Het is de straf van God”, dan krullen mijn tenen toch op. Waarom? Omdat ik geen straffende God wil kennen? Omdat ik niet geloof dat God een boze, grijze man is die zomaar ineens besluit om ons een flinke oorvijg te geven? Maar wat heeft God er dan mee te maken?

Persoonlijk denk ik, maar ik weet niet of het voldoende theologisch onderbouwd is, dat het ongeveer zo zit: God heeft ons de wereld gegeven om “vruchtbaar en talrijk te worden” en in de Tien Woorden heeft Hij er de handleiding bijgegeven. “Als je het zus en zo doet, dan is dat de beste weg naar een gelukkige, gezonde samenleving”. Helaas slaan we die Tien Woorden, en in dat spoor de Christelijke boodschap, met zijn allen in de wind, met als gevolg een ontregelde samenleving waarin godslasterlijke zaken veelvuldig gepraktiseerd worden. “Daar heb je Hem weer”…, zullen sommigen zeggen. Wat is “godslasterlijk” en wie bepaalt dat? In mijn ogen is alleen datgene “godslasterlijk” wat het beeld van God beschadigt. En wie is het beeld van God? Dat zijn we zelf: “En God schiep de mens naar zijn beeld”, zegt het Scheppingsverhaal immers. Dus datgene wat God lastert, lastert ook de mens. Anders gezegd: God wil niets van wat schadelijk is voor de mens. Daarom heeft Hij ook grenzen gesteld: “Niet van de vrucht van de boom, midden in de tuin te eten”. Maar misschien wel het grootste goed is de vrijheid. De vrijheid die God de mens heeft willen geven om zijn geboden (die in het belang van de mens zelf zijn) te overtreden. En dat doen we dan ook. Op alle mogelijke manieren. En zo kun je zeggen dat wij onszelf straffen met levenswijzen die de verspreiding van ziekten veroorzaken. Als er geen straalvliegtuigen waren, hadden wij zo snel dat virus niet hier gehad en dan hadden we de tijd gehad om voorzorgsmaatregelen te treffen. Bovendien hadden we dan altijd zo’n mooie zonsondergangen als nu.

Is het een straf van God, straffen wij onszelf of hoe zit het? Mag ik u zeggen dat ik het niet weet. God is ook voor mij geen open boek. Maar wat ik wel zeker weet: Hij houdt van ons. Hij houdt grenzeloos veel van ons. Hij houdt zoveel van ons dat Hij voor ons wil sterven. Waar wij steeds maar schrikken van de dood, er voor terugdeinzen en elkaar isoleren, raakt Hij de lepralijders aan. Jezus gaat dwars door de dood heen. Onmogelijk? Ja, voor een mensenverstand wel. Maar God is meer dan een mens. Dat Hij dwars door de dood gaat is misschien wel nèt zo moeilijk te geloven als dat een totaal onzichtbaar, nietig organisme de hele wereld lam legt. Ach, en dan spreek ik nog niet over de kwetsbaarheid van onze lieve aarde binnen het bestel van het razende, kolkende heelal. Nee, ten opzicht van onze Schepper zijn we niets. Gelukkig maar dat Hij zoveel van ons houdt.

Heeft een naar adem snakkende viruslijder hier iets aan? Al die verdrietige mensen die iemand uit hun midden zien worden weggerukt? Gemakkelijk praten, zo achter je computertje? Dat is ook waar. En toch…….. We kunnen niet anders dan volhouden dat God het laatste woord zal hebben, ook over het coronavirus.

28 Maart 2020

Corona boven de Enige?

Met het coronavirus in haar midden staat ook de Kerk voor een uitdagende vraag: moeten wij tot in de uiterste consequenties buigen voor een virus, of uiteindelijk toch voor God? Wat is het belangrijkste: strijd om het - sowieso tijdelijke - aardse bestaan of overgave aan het eeuwige leven? Wat is genezing en waar vinden we die? Vinden wij genezing in medicijnen en medische voorschriften of in Christus? Natuurlijk: Jezus sprong ook niet van de toren om God op de proef te stellen. Roekeloosheid kan dan ook niet de boodschap zijn. Maar het is toch zeer merkwaardig te noemen dat onze bisschoppen nog “roomser blijken dan het rijk”. Dat degenen wiens taak het is vertrouwen te prediken en uit te stralen, nog voor de troepen uitlopen, op de vlucht voor het virus. (Zij zullen dat zeker zo niet bedoelen, maar dat is wel het effect). Zij verbieden religieuze samenkomsten, ook met in  acht name van alle wettelijke voorschriften. Het is een precair onderwerp. Wij kerkmensen dienen met het grootst mogelijke respect om te gaan met de zorgen en de angsten die andere mensen hebben. Dus wij dienen ons met grote zorg te houden aan de richtlijnen, ook al zijn we zelf misschien niet bang voor het virus, noch voor de dood. In dat kader lijkt het wel begrijpelijk dat de bisschoppen meer willen doen dan strikt noodzakelijk. Onlangs heb ik nog gepreekt dat wij ons niet alleen aan de wet, aan de regels moeten houden, maar dat we, als volgelingen van Christus, méér moeten doen dan het minimale.

"Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: "Een oog voor een oog en een tand voor een tand." En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren. Als iemand een proces tegen je wil voeren en je onderkleed van je wil afnemen, sta hem dan ook je bovenkleed af. En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op. Geef aan wie iets van je vraagt, en keer je niet af van wie geld van je wil lenen. Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: "Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten." En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Is het een verdienste als je liefhebt wie jou liefheeft? Doen de tollenaars niet net zo? En als jullie alleen je broeders en zusters vriendelijk bejegenen, wat voor uitzonderlijks doe je dan? Doen de heidenen niet net zo? Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. "Er is gezegd: “Gij zult niet stelen”, maar ik zeg u… (Mattheüs 5)

Maar het “meer doen dan het minimale” is vooral een oproep om te leven in de geest van Christus, wat betekent: in de ogen van de wereld “vreemd zijn”, door gedrag dat gestoeld is op vertrouwen in God. Alleen vanuit dat gezichtspunt is de kruisdood van Christus begrijpelijk. Mensen die geen affiniteit hebben met de God van de Bijbel zullen elk vertrouwen op Hem en dus ook die kruisdood, volslagen zinloos en belachelijk noemen. Zij zullen het er ook absoluut niet mee eens zijn dat een Eucharistieviering, qua noodzakelijkheid, minstens gelijk staat aan het bezoek aan de supermarkt.

Natuurlijk is “geen Eucharistie meer vieren”, niet synoniem aan “het vertrouwen in God opzeggen”. Je kunt blijven geloven, ook al maak je gebruik van de dispensatie die de paus heeft gegeven voor de zondagsplicht. Maar andersom, elkaar de toenaderingsmogelijkheid tot God ontzeggen, dat is toch ook wat! En dan precies in deze tijd!

Ik denk dat we elkaar de ruimte moeten geven; letterlijk 1,5 a 2 meter.  Eigenlijk moeten we dus niet minder maar juist meer Eucharistievieringen aanbieden. Meerdere vieringen op een zondag omdat er vanwege het virus geen honderd mensen tegelijk in de kerk kunnen maar wel twintig of zo. Zij kunnen dan goed verspreid gaan zitten, hoeven elkaar niet aan te raken, krijgen  enkel de geestelijke Communie, maar worden wel gesterkt in hun relatie met de Enige. Dat, wat juist in crisistijden als deze, zo broodnodig is… En deze biddende kern kan zeker ook de lijdenden, de verzorgenden, de artsen de eenzamen en de helden onder Gods aandacht blijven brengen. Het laatste woord zal niet aan corona zijn. (Klik hier voor een mooi liedje)